| |
| |
| |
| |
■ Een KB slaan [1]
Mr. J.J.H. Gerritzen - Rotterdam
De heer O.L.E. Jongmans legt in zijn interessante artikel ‘Een KB slaan’ (Onze Taal mei) een verband tussen de uitdrukking een KB slaan en het Latijnse foedus icere (‘een verdrag sluiten’).
Ik geloof niet dat ik de veronderstelling van de heer Jongmans verder kan onderbouwen of bevestigen. Ik kan alleen maar - voorzover dat enige relevantie bezit - opmerken dat, toen ik in de jaren zestig advocaat werd in Rotterdam, een van mijn oudere kantoorgenoten sprak van ‘failliet slaan’, bijvoorbeeld in ‘Hij is onlangs failliet geslagen’. Wij spreken, dacht ik, steeds van ‘failliet gaan’ of ‘failliet verklaard worden’. Ik heb het gebruik van het werkwoord slaan in dit verband verder nooit meer gehoord en ik heb mij vaak afgevraagd of dit een typische, wellicht volkse en inmiddels verdwenen Rotterdamse zegswijze is.
| |
■ Een KB slaan [2]
O.L.E. Jongmans - Wateringen
In het juli/augustusnummer schrijft Rob J.L. Visser (op blz. 179) dat hij het verband dat ik in het meinummer legde tussen de uitdrukking een KB slaan en het Romeinse recht wat vergezocht vindt. Hij wijst erop dat het woord slaan in veel meer uitdrukkingen voorkomt, en ziet meer in een verband met het slaan van heipalen voor een fundament - ook al omdat ik schreef dat ik een KB slaan bij Rijkswaterstaat heb leren kennen.
Dat het woord slaan via heel andere etymologische wegen ook in heel wat andere uitdrukkingen in andere betekenissen voorkomt, staat de door mij geopperde mogelijkheid op zichzelf niet in de weg. En wat is dan bijvoorbeeld wél het verband tussen al dat slaan in de voorbeelden die hij noemt?
Deels ben ik er echter zelf schuldig aan dat de heer Visser juist dit spoor heeft gevolgd. In mijn poging beknopt te formuleren heb ik alleen Rijkswaterstaat als ‘vindplaats’ genoemd. Ik had er beter aan gedaan te vermelden dat de uitdrukking destijds in geheel departementaal Den Haag in zwang was. Daarmee vervalt een belangrijk argument voor het verband met heipalen - nog daargelaten dat in de bouwtechniek het slaan van heipalen lang niet de enige manier van funderen is.
| |
■ Naamkeuze [1]
Rudi Oortwijn - Wageningen
Doreen Gerritzen bespreekt in het juli/augustusnummer de vijftien belangrijkste motieven van ouders bij de keuze van een voornaam voor hun kind. Eén belangrijk motief miste ik daarin; ik ben ervan overtuigd dat veel mensen bewust kiezen voor een naam die uit twee lettergrepen bestaat. Zo'n tweelettergrepige naam vergemakkelijkt de communicatie tussen ouder en kind: ‘Wouter, eten!’ roept heel wat makkelijker dan ‘Wout, eten!’ Dat laatste zou gemakkelijk kunnen verworden tot: ‘Wou-hout, eten!’
| |
■ Naamkeuze [2]
Joost Boswijk - Deventer
In het artikel ‘Motieven bij de naamkeuze’ van Doreen Gerritzen in Onze Taal 7/8 noemt de schrijfster de haar onbekende meisjesnaam Robie en vraagt zich af of deze is afgeleid van Ruby of Rob.
In mijn familie komt de roepnaam Robie voor een vrouw voor. In dit geval is het een variant van Rosa, een naam die door meer vrouwen in de familie wordt gedragen. Het was de naam van mijn moeder, maar ook van een nicht van haar. Om onderscheid te maken werd deze nicht Robie genoemd, en mijn moeder Ro.
| |
■ Fries
Jos Debreczeney - Damwoude
In het stukje ‘Dialect [1]’ in de rubriek ‘Tamtam’ van het juli/augustusnummer wordt gesuggereerd dat het Fries een dialect is: ‘... maar ook andere groepen die hun teksten in dialect zingen, zoals De Kast (Fries)...’
Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat Frysk de officiële tweede landstaal is.
| |
■ Kwestie van interpunctie
Lau Kanen - onderwijspsycholoog, Veldhoven
Intrigerend, dat ‘staaltje vals citeren’ waar Liesbeth Koenen zich in het juli/augustusnummer (blz. 177-178) over opwond en dat blijkt te berusten op een misverstand tussen haar en de redactie. Intrigerend vind ik echter ook de vraag wat de oorzaak van dit misverstand was. Het is simpelweg een kwestie van interpunctie: Liesbeth Koenen heeft in haar column een deelzin tot een zelfstandige zin gepromoveerd. Voor een goed begrip citeer ik het stukje tekst nog even:
De minister zegt nu dat de taalkundigen het fout hebben gedaan, maar lang daarvoor hadden die taalkundigen al laten weten dat het de schuld van de ministers was. Hadden die nou maar integraal alle voorstellen van de deskundigen overgenomen, dan was er niets aan de hand geweest.
De tweede zin is een toelichting op de strekking van de eerste. Als er tussen deze zinnen geen enkele maar een dubbele punt gestaan had, dan was de redactie niet in de verleiding gekomen om het tweede deel als apart citaat op te nemen.
| |
■ Werk ze!
Albert van der Meij - Wijk bij Duurstede
Hoewel mijn achtergrond geen wetenschappelijke is, wil ik reageren op het artikel ‘Werk ze!’ van de taalkundige Peter-Arno Coppen in het juli/augustusnummer van Onze Taal.
Wat mij opvalt is dat Coppen de uitdrukking Werk ze als uitgangspunt neemt. Ik denk eerder dat hier sprake is van inkorting van een uitdrukking als Eet smakelijk tot Eetse. Dergelijke slordigheden (want zo
| |
| |
wil ik dit soort uitlatingen toch wel noemen) duiden in het algemeen bij uitstek op spreektaal. Zoals wij dat wel vaker in onze taal zien, wordt zo'n inkorting dan ook te pas en te onpas voor andere gevallen gebruikt. Mijn stelling kan ook gelden voor de frase Slaapse. Hierbij is mogelijk gedacht aan de uitdrukking Slaap zacht. De z-klank is hier verworden tot een s-klank.
| |
Naschrift Peter-Arno Coppen
Verscheidene lezers meenden dat Eet ze voortkomt uit Eet smakelijk. Een lezeres opperde een ontwikkeling van deze constructie uit de grappig bedoelde wens Eet ze met hapjes, die ze uit haar jeugd kende.
Het kenmerkende van deze verklaringen is dat ze uitgaan van een bijzonder geval: een of twee incidentele uitdrukkingen worden door slordigheid verbasterd, en vervolgens verspreidt het verschijnsel zich als een inktvlek over de taal. Dat lijkt misschien geloofwaardig, maar bij nadere beschouwing blijven bij deze oplossing alle in mijn artikel genoemde eigenschappen onverklaard. Waarom wel knutsel ze maar niet verscheur ze? Waarom wel dans ze maar niet amuseer je ze? En waarom is slaap lekker niet verkort tot slaap'l?
Mijn redenering was juist andersom: vanuit een algemene constructie (de minizin) probeerde ik de inkorting in bijzondere gevallen af te leiden. Daardoor kon ik bijvoorbeeld verklaren waarom je iemand wel ‘eet ze’ kunt toewensen maar niet ‘verorber ze’, en wel ‘slaap ze’ maar niet ‘slaap ze uit’. Mijn oplossing verantwoordt niet alleen de eigenschappen van incidentele gevallen, maar ook die van de hele constructie.
Overigens wees de heer R. Sanders mij op een eerder artikel van zijn hand in Onze Taal van mei 1996, dat mij helaas ontgaan was. Hij stelt daarin voor om in gevallen als werkse (ook hij spelt dit zo) dat -se te beschouwen als een bijzondere vervoeging van het werkwoord (een zogenoemde optativus), die de wensbetekenis tot gevolg zou hebben. Het probleem van deze zienswijze is weer dat ze vrijwel geen enkele eigenschap kan verklaren. Waarom zou een vervoeging beperkt zijn tot slechts een kleine klasse van werkwoorden? Zelfs de optativus als verklaring voor de wens is een moeilijk punt: als je iemand ‘werk ze’ toewenst, dan spreek je daarmee geen verlangen uit dat hij zich aan de arbeid zet, maar eerder de hoop dat het werk zich in goede orde zal voltrekken.
| |
■ Volksetymologie en kindertaal
G. Buesink - Lunteren
Nicoline van der Sijs schrijft in het juli/augustusnummer over volksetymologie, onder de titel ‘Eerst uw vader en dan uw moeder’. In het eerste gedeelte gaat ze in op volksetymologische veranderingen van lied-, psalm- of bijbelteksten door kinderen. Ze noemt twee redenen waarom woorden door andere worden vervangen: het oorspronkelijke woord is onbekend of ongebruikelijk, of de hoorder heeft het oorspronkelijke woord niet verstaan.
Van der Sijs gaat ervan uit ‘dat kinderen nog niet bewust spelen met taal’. Ze geeft niet aan welke leeftijdscategorie ze bedoelt. Maar nog afgezien daarvan is haar veronderstelling niet juist. Kinderen, zeker als ze wat ouder zijn, spelen wel degelijk met taal, en beleven soms veel genoegen aan het opzettelijk veranderen van allerlei teksten. Een voorbeeld daarvan is ‘'t Paardje zwaar belazerd voert hem met zich voort’ voor ‘'t Paardje zwaar beladen...’ Van der Sijs noemt dit geval ook, alleen meent zij dat deze verandering is ontstaan uit onbegrip. Dat geeft volgens mij blijk van een merkwaardig idee over kindertaal.
| |
■ Graag, liever, liefst
Lieuwe Op 't Land - Ericeira, Portugal
In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ van het aprilnummer stelt u dat het Groene Boekje zich vergist heeft door liever-liefst niet te vermelden bij het stamwoord graag. Mijns inziens heeft het Groene Boekje echter gelijk, omdat bij graag de vormen grager-graagst horen en bij lief de vormen liever-liefst. Het Groene Boekje is toch alleen een spellinglijst? Ik denk juist dat het Groene Boekje eerder de vormen minderminst bij min had moeten rangschikken en eerder-eerst bij eer.
Bovendien is de taalgebruiker vrij om bij een vergrotende trap over te stappen op een andere ‘stam’ (weinig-minder, dikwijlsvaker, vlug-sneller) als dit stilistisch wenselijk is.
| |
Naschrift Redactie
Behalve dat het Groene Boekje de juiste spelling van woorden geeft, ordent het ook afgeleide vormen bij hun stam. Zo staan werkwoordvervoegingen als sliep en dacht bij het werkwoord waar ze de verleden tijd van zijn, ook al zijn ze niet direct meer van de stamvorm (slaap en denk) af te leiden. Net zo staan de vergrotende en overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord bij het grondwoord vermeld. Omdat liever niet alleen de vergrotende trap is van lief (‘Dit kind is lief maar dat is liever’) maar ook van graag (‘Dit doe ik graag maar dat doe ik liever’), hoort het ook bij het stamwoord graag thuis.
| |
■ Wat voor...
Monique J.M. Fijnaut - Santpoort
In nummer 7/8 van Onze Taal behandelt Marc van Oostendorp het proefschrift van Martin Honcoop, over constructies met ‘wat voor...’. Volgens Honcoop leidt een ontkennend woord geplaatst in een vraag met wat voor erin tot onzinzinnen. Als niet-taalkundige wil ik graag reageren op zijn verklaring, die luidt dat woorden met een ontkennend element erin vaker ontsporingen in het begrijpen van een zin ten gevolge hebben. Als voorbeeld neemt hij de zinnen: ‘Jan heeft een boek gekocht. Het had een rode kaft.’ Een boek en het verwijzen naar hetzelfde ding. Als echter Jan wordt vervangen door niemand wordt de combinatie onbegrijpelijk.
Dat geldt echter niet voor elementen die bepaald zijn, zoals in ‘Niemand heeft het boek gekocht. Het had een rode kaft.’ Even goed mogelijk is: ‘Niemand heeft de man gezien. Hij liep echter gewoon op straat.’
Nu echter een voorbeeld van het gebruik van een onbepaald woord in een zin met een ontkennend woord: ‘Niemand heeft vallende sterren gezien. Toch was op de radio voorspeld dat ze vannacht te zien zouden zijn.’ Het is dus niet zo dat ‘het ontkennende woord (niemand) de eerste zin afsluit, zodat latere zinnen niet meer naar onderdelen van deze zin kunnen verwijzen’, zoals Martin Honcoop stelt.
| |
■ Draaiziekte
Gerard Buhr - Bussum
In het juninummer wordt in de rubriek ‘Vraag en antwoord’ ingegaan op de uitdrukking de bolworm steekt hem. In de uitleg is er sprake van ‘draaiziekte’ bij schapen en ander vee. Omdat ik afkomstig ben uit het destijds zeer agrarische gebied in de Franse Alpen in de omgeving van het plaatsje Embrun, ben ik ook enigszins bekend met termen uit de lokale veehouderij aldaar. Er werden daar ook schapen en koeien gehouden en die leden regelmatig
| |
| |
aan dezelfde ziekte, die in het argot ‘le tournis’ werd genoemd, waarin we duidelijk het werkwoord tourner ‘draaien’ herkennen.
De beesten die aangedaan waren, draaiden inderdaad tot stervens toe in de rondte. Verklaarbaar is nu ook de Franse uitdrukking ‘te me donnes le tournis’, wat we losjes kunnen vertalen met ‘ik krijg het heen en weer van je’, een graag gebezigde uitdrukking van Franse moeders die helemaal krankzinnig werden van hun etterende kinderen om heur rokken.
| |
■ Mannetiesputter
P.A. van der Steen - Limmen
Ewoud Sanders gaat in de rubriek ‘Etymofilie’ in het juninummer van Onze Taal de mogelijke herkomst na van het woord mannetjesputter. De mijns inziens meest voor de hand liggende verklaring zag ik er echter niet bij.
Zeker nog tot en met de Tweede Wereldoorlog noemde men in sommige streken van ons land een arbeider die als voorman was aangesteld over een klein ploegje medearbeiders de ‘putter’. Bij het turfsteken in veengebieden was hij in de veenput de eerste man. Ook bij het graven van sloten in bijvoorbeeld droogleggingen werd deze benaming gebruikt voor de voorman. Hij was een medearbeider die net iets meer in zijn mars had dan de anderen. Een ‘primus inter pares’, zou je kunnen zeggen: de putter van de mannetjes.
| |
■ Dyslexie
Ellen Koevoet-Poelman - Tiel
In het artikel ‘Honderd jaar dyslexie’ van Sigfried Schouws (Onze Taal, juli/augustus) worden onder meer behandelingsmethoden en hulpmiddelen voor dyslectici genoemd. Ik weet dat deze lijst niet uitputtend is, maar ik wil er graag nog een methode aan toevoegen.
Sinds mijn zeventiende weet ik dat ik aan dyslexie lijd. Ik zat toen in de vijfde klas van het vwo. Ik had problemen met luistertoetsen, idioom en mijn boekenlijst. De orthopedagoog die mij toen getest heeft, raadde mij aan lid te worden van de blindenbibliotheek. Die heeft een grote keuze aan gesproken boeken, op allerlei gebieden en in vele talen. Naast literaire boeken zijn er ook kinder- en studieboeken. Met het gewone boek uit de gewone bibliotheek en de hoofdtelefoon van de walkman op heb ik zowel mijn Nederlandse als mijn Engelse boekenlijst doorgeworsteld. Het voordeel was dat ik gedwongen werd in het ritme van de voorlezer mee te lezen. Dit heeft mijn leessnelheid zeer vergroot. Nu, elf jaar later, merken nog maar weinig mensen dat ik dyslectisch ben.
De blindenbibliotheek is niet voor iedereen toegankelijk, echter wel voor dyslectici. Doordat de bibliotheek een ‘vrijwillige bijdrage in de kosten’ kent, kan elke dyslecticus er gebruik van maken. De boeken kunnen via de telefoon of per post worden aangevraagd en worden per post thuisbezorgd. Hiervoor worden geen bezorgkosten berekend.
|
|