| |
| |
| |
[Nummer 10]
| |
| |
| |
Misvattingen over taal
M.C. van den Toorn - emeritus hoogleraar Nederlandse Taalkunde, Groesbeek
Velen klagen over taal zonder te weten waar ze het eigenlijk precies over hebben. Het zijn niet de minsten die bijvoorbeeld beweren dat kerkenraad ‘geen Nederlands’ is of dat het Nederlands door het verlies van de naamvallen ‘een minder ontwikkelde taal’ is geworden. M.C. van den Toorn bespreekt een aantal hardnekkige misvattingen en pleit voor invoering in het voortgezet onderwijs van ‘een bescheiden opleiding in de meest elementaire beginselen van de taalkunde’.
Dit wordt geen vrolijk stuk. Integendeel, het is een klacht over de geringe kennis van taal en taalkunde, een gebrek dat zich uit in een groot aantal misvattingen over taal. Een tijdje terug deed een commissie redelijke voorstellen om taalkunde in het leerplan van de hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs op te nemen. De regering heeft die plannen afgewezen, en dat kan gezien al die misvattingen zonder meer als betreurenswaardige kortzichtigheid gekwalificeerd worden.
Hoe droevig het onder de Nederlandse bevolking - juist en vooral onder intellectuelen! - gesteld is met het inzicht in de taal en de kennis van taalkunde, is aan te tonen op drie gebieden. Het gaat om de geventileerde meningen over spelling (hoe kan het anders in de laatste tijd), om talloze te hooi en te gras geuite meningen over taal en taalgebruik in ingezonden stukken in kranten, en ten slotte om de ontvangst van de Algemene Nederlandse Spraakkunst, de ANS.
Van de rubrieken met ingezonden brieven van lezers placht de taalkundige Stutterheim te zeggen dat ze het rijk jaarlijks miljoenen besparen aan krankzinnigengestichten. Het klinkt wat cynisch, maar aan de hand van de voorbeelden die ik zal geven, kan men zelf vaststellen dat daar een grond van waarheid in steekt.
| |
● Spelling en taal
Allereerst dan de spelling. We mogen niet denken dat de weerstanden tegen spellingwijziging van de laatste tijd dateren. Al in 1972 verscheen er een overvloed aan publicaties naar aanleiding van alleen nog maar voorstellen tot spellingvereenvoudiging. Het gekke is dat miljoenen taalgebruikers van mening zijn dat zij verstand hebben van spelling en taal omdat zij daar gebruik van maken. Maar Nederland telt ook miljoenen mensen die dagelijks gebruikmaken - van een auto, en slechts een klein deel van hen heeft verstand van een automotor; zij laten reparatie daarvan aan de vakman over. Daar komt nog bij dat dreigende verandering van spelling heftige emoties losmaakt, blijkbaar omdat men met
| |
| |
moeite heeft leren spellen en nu ongaarne ziet dat vertrouwde spellingbeelden gaan veranderen. Het heeft vast iets met die emoties te maken dat inconsequente denkbeelden niet van de lucht zijn: we mogen wel kontakt met een k schrijven, maar akcent en aksent zijn gedrochtelijk en vervreemdend (H. Mulisch, Soep lepelen met een vork, Amsterdam 1972, blz. 72). Een ingreep in de spelling wordt gezien als een ingreep in de taal, en door een nieuwe spelling wordt oudere literatuur ineens ontoegankelijk voor de grote massa (R. Kousbroek, NRC Handelsblad, 4-2-72). Vandaar dat spellingverandering een ‘enorme cultuurverarming’ betekent (NRC, 9-1-71 en 21-1-72) of zelfs ‘taalvervuiling’ (NRC, 5-12-95). Deze begrippen, taalverarming, taalvervuiling en taalverloedering, komen we vaker tegen zonder dat ze nader verklaard worden.
| |
● ‘Muzikaal onlogisch’
Illustratie: Frank Dam
We weten allen dat de laatste spellingwijziging, die van 1995, verre van volmaakt is, maar de kritiek daarop komt gewoonlijk van tegenstanders
•
Men blijft steken in protesten tegen de schrijfwijze pannenkoek en kerkenraad, en verkondigt de enormiteit dat dat geen Nederlands is.
•
die niet de moeite hebben genomen de Leidraad van het Groene Boekje eens goed door te lezen. Men blijft steken in protesten tegen de schrijfwijze pannenkoek en kerkenraad, verkondigt de enormiteit dat dat geen Nederlands is en gaat ervan uit dat we nu ook ‘pannenkoek’ moeten zéggen, dat wil zeggen het woord met die tussen-n moeten uitspreken. In de vorige spelling bestond het criterium van het noodzakelijk meervoud, dat ons opscheepte met het verschil tussen bessesap en bessenjam. Dat onderscheid, dat altijd al werd beschouwd als kunstmatig en absurd, wordt nu ineens weer van stal gehaald en in het geding gebracht bij een spelling als hordeloop, die onbegrijpelijk heet omdat zo'n loop nooit uit slechts één hindernis bestaat (Rita Kohnstamm, NRC, 16-12-95). Of we moeten letten op de ‘natuurlijke muzikale opbouw van een taal’, zoals een briefschrijfster in de krant ons meldt (NRC, 5-12-95). Zij wil ons doen geloven dat bessenjam ‘muzikaal onlogisch’ is omdat de n voor de beginklank van jam niet makkelijk uit te spreken is. Het zou eigenlijk besjam moeten zijn, maar ‘muzikaal gesproken loopt zo'n woord niet, wordt dus inwendig verlengd, terwijl het ritme tegelijkertijd pittiger wordt’. Het is ongetwijfeld goed bedoeld, maar gebaseerd op zulke persoonlijke gevoelens dat de taalkundige relevantie ver te zoeken valt.
De tegenstand tegen de nieuwe spelling wordt nog verscherpt in de tijd van het ‘Groot Dictee’ op de televisie. Een journalist die in het laatste dictee nogal wat fouten gemaakt had, schreef meteen over ‘Het bankroet van de nieuwe spelling’ (Frits Abrahams, NRC, 16-12-97), niet beseffend dat er maar negen woorden in dat dictee voorkwamen waarvan de spelling veranderd was. Veel erger lijkt mij dat bij een vroeger gegeven televisiedictee een spellingprobleem als u beider keus bijna niet viel uit te leggen omdat het merendeel van de Nederlanders het onderscheid in persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden niet blijkt te kennen. En daarmee zijn we weer beland bij het gebrek aan taalkundige scholing.
| |
Top-vijf van misvattingen over taal
1. | Wie aan de spelling komt, komt aan de taal. |
2. | Iedereen gebruikt taal en kan er dus over oordelen. |
3. | Een onwelgevallige nieuwvorming is geen Nederlands. |
4. | Verandering in de taal is taalverarming of taalverloedering. |
5. | Er moet gedecreteerd worden wat goed Nederlands is. |
| |
● Taalverloedering
Ook over andere kwesties wordt veelvuldig geklaagd, door welmenende taalgebruikers, welmenend maar taalkundig ongeschoold. Klachten over neologismen zijn niet van de lucht: heftige tegenstand werd bijvoorbeeld geuit tegen het gebruik van nieuwvormingen als vrouwvriendelijk en manvijandig. Een ingezondenstukkenschrijver noemt ze ‘eenvoudigweg geen Nederlands’ (NRC, 27-1-83). Een ander vindt het onthutsend dat in de krant je kan geschreven wordt in plaats van je kunt. De schrijver noemt dat ‘de kracht van de volksetymologie’ (NRC, 5-9-96), niet beseffend dat volksetymologie iets heel anders is, namelijk het streven om een niet begrepen woord doorzichtiger te maken door aanpassing van de uiterlijke vorm. Zo heeft de taalgemeenschap schorbuck vervormd tot scheurbuik en maakten kinderen van het niet doorgronde botaniseertrommel het niet onaardige boterham-marcheer-trommel. Maar met de gelijkwaardige vormen je kan en je kunt heeft dat niets te maken. Ook over u hebt versus u heeft worden dit soort gevoelens geuit (Max Schuchart, NRC, 24-2-83).
Het zijn inderdaad gevoelens die we hier aantreffen. Iemand meent dat niks achterstaat bij niets. ‘Niets oogt open en uitgesproken heeft het klank. Het kan beklemtoond en gerekt worden. Niks is dof en duf.’ (NRC, 20-2-92) Weer een ander meent een scherp verschil te horen tussen ou en au, maar hij vindt wel dat flauw en trouw op elkaar rijmen! (NRC, 17-1-72) Een mooi nummer is ook nog altijd het verschil tussen hun en hen, respectievelijk derde en vierde naamval genoemd. Maar de auteur die dit verschil signaleert, voegt eraan toe: ‘Mijn gevoel zegt dat het
| |
| |
omgekeerd moet zijn.’ (J.H. Donner, NRC, 7-12-85) Ook het onderscheid tussen de zogenoemde rode en groene volgorde is uiteraard een heet hangijzer voor velen. De groene volgorde, waarbij in een bijzin het hulpwerkwoord na het voltooid deelwoord staat (bijvoorbeeld ‘Ik weet dat Piet gekomen is’) heet ‘een slappe germaanse constructie’ (A. Burnier, NRC, 2-5-80). Beter zou dus zijn: ‘Ik weet dat hij is gekomen.’ Maar deze stelling is nergens op gebaseerd en wordt ook niet door taalkundig onderzoek bevestigd.
| |
● Intellectuelen
Scholing in taalkunde is zeker van nut als iemand over taal wil schrijven. Dan kunnen we voorkomen dat de vervoeging je kan aan volksetymologie wordt toegeschreven, zoals we hiervoor zagen. En een Nederlands auteur die vindt dat de meervouden effecten en twijfels niet bestaan, zou dan niet klakkeloos iedere afkorting ‘apocope’ noemen (W.F. Hermans, NRC, 20-9-85 en 9-9-88). Apocope is namelijk een taalhistorisch verschijnsel waarbij een slotlettergreep onder bepaalde voorwaarden verdwijnt: zo is het Middelnederlandse woord hane geapocopeerd tot haan, zoals bedde tot bed is geworden, samen met honderden andere Nederlandse woorden. En als er enige taalkundige scholing bestond, dan zouden we ook niet meer te horen krijgen dat het Nederlands door het verlies van naamvallen ‘een minder ontwikkelde taal’ moet heten (J.L. Heldring, NRC, 27-9-96). En dit uit de pen van een columnist die jarenlang taalfouten van een bepaalde soort aan de kaak stelde en deze brandmerkte als denkfouten - een bezigheid waardoor hij bij veel intellectuelen als scherp denker en belangrijk taalgeleerde geldt!
Intellectuelen ja. En auteurs van naam. Ik heb geciteerd uit stukken van Harry Mulisch, W.F. Hermans, Andreas Burnier, Rudy Kousbroek, J.H. Donner, Rita Kohnstamm en J.L. Heldring, en ik heb een selectie gemaakt uit vele tientallen ingezonden brieven die ik in de loop van de jaren verzameld heb. Ze worden hier zonder spot vermeld, hoe onzinnig sommige meningen ook zijn. De schrijvers zijn nauwelijks verantwoordelijk te houden voor alle enormiteiten. De schuld ligt bij falend (beter gezegd: ontbrekend) onderwijs in de taalkunde, in de meest elementaire beginselen van deze wetenschap.
| |
● De ANS
Heel duidelijk bleek dit ook bij de ontvangst van de ANS. Toen het werk aan de eerste editie nog maar net begonnen was, werd ik opgebeld door een oudere dame die via een persbericht op de hoogte was gekomen van het werk dat op stapel stond. Ze verzocht mij dringend nu eindelijk eens een eind te maken aan het verfoeilijke gebruik van als na een vergrotende trap. Ze meende dat de redactie dat kon decreteren. Hetzelfde meende W.F. Hermans, die het volgende schreef: ‘Per decreet zou vastgesteld moeten worden wat goed Nederlands is en wat niet, welke woorden en zinsconstructies als verouderd te vermijden zijn, of gebrekkig naar buitenlands voorbeeld nageaapt, en zo meer.’ (NRC, 20-9-85) En zoiets kan bij een levende taal nu eenmaal niet. Nog een stap verder gaat een mevrouw die voorstelt nieuwe sekseneutrale persoonlijke voornaamwoorden te gaan gebruiken: xij, haam en heur (NRC, 23-12-95).
De leek begrijpt ook dikwijls het verschil niet tussen een grammatica en een woordenboek, hoe gek dat ook lijkt. In een interview na de totstandkoming van de eerste ANS-editie vroeg een journalist na uitvoerig te zijn ingelicht over de doelstelling van de ANS: ‘Dus denkt u dat de ANS ook naast Van Dale gebruikt kan worden?’ En een destijds bekende televisiepresentatrice meende dat de Vlamingen ons ver vooruit zijn omdat die het woord verdiep gebruiken, terwijl wij ons met etage behelpen; dit in het kader van de presentatie van een spraakkunst.
| |
● Voorlichting
Wat we hier vaststellen is het manco aan kennis van taal en taalkunde bij de geïnteresseerde (en intellectuele) leek. Wat de taalkundige onderzoekt zonder het af te keuren, keurt de leek af zonder het te onderzoeken. Inzicht in taal en taalverandering is dringend gewenst, en ik pleit dan ook voor adequate voorlichting: zoals een geoloog veranderingen in de aardkorst waarneemt, zo kan een taalkundig geschoolde veranderingen in de taal waarnemen zonder zich daarover al te zeer op te winden. Dat betekent helemaal niet dat we alles maar goed moeten vinden. Het streven naar verzorgd taalgebruik is altijd nodig, en onderricht in taalbeheersing helpt ons daarbij. In dit opzicht verdient mijns inziens oefening in het formuleren de voorkeur boven oefening in het communiceren, waarop weleens te eenzijdig de nadruk gelegd wordt. Na goed formuleren komt het communiceren vanzelf. Een goede voorlichting is daarbij gewenst, en op de scholen een bescheiden opleiding in de meest elementaire beginselen van de taalkunde.
Het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst is strafbaar, en terecht, want het gaat hier om leven en dood. Het onbevoegd uitoefenen van de taalkunde levert geen levensbedreigende gevaren op, maar het is een beschaafde natie onwaardig. Kennis van en inzicht in de bouw en het functioneren van de eigen taal is een culturele verworvenheid die op één lijn staat met andere onderdelen van de zogenoemde algemene ontwikkeling, zoals enige notie van aardrijkskunde en geschiedenis, literatuur, beeldende kunst en muziek. Voor het uitroeien van hardnekkige misvattingen over taal is die gewenste bescheiden opleiding in taalkunde op scholen voor voortgezet onderwijs hard nodig. Maar we moeten vrezen dat we op invoering daarvan nog lang moeten wachten.
|
|