Battus
De meervoudsverboeging
Ik hou ervan mijn studenten voor de gek te houden.
Maar ik hou er niet van als anderen mijn studenten voor de gek houden. Neem Ans. U kent Ans. Ans bestaat uit twee delen. Ik nam het eerste deel van Ans mee naar de klas. Ik liet Ans zien en zei: ‘Dit is het eerste deel van de Algemene Nederlandse Syntaxis. Laten we eens kijken op bladzij 39. Daar lezen we: vormveranderingen bij werkwoorden noemt men vervoeging of conjugatie. Dit in tegenstelling tot de vormverandering bij naamwoorden, die men verbuiging of declinatie noemt. Ach, jullie kennen dat wel uit het Frans. Frans heeft het uit Latijn. En dus willen wij het ook hebben.
Nu kijken we op pagina 44. Daar lezen we: het werkwoord kan gedefinieerd worden als een woord dat vervoegd kan worden. Dus de verandering in een werkwoord heet vervoeging. En als iets vervoegd wordt, dan is het een werkwoord. Denken jullie nu ook aan een kip en een ei?
Deze cirkelredenering verduistert een veel ergere zaak. Omdat talen als Frans en Latijn vervoegingen en verbuigingen hebben, daarom moest Nederlands ze ook hebben. Maar kijk nu eens naar het meervoud. Het zelfstandig naamwoord zet je in het meervoud door er en achter te zetten: een bom, twee bommen, een moord, twee moorden. Het werkwoord, daarentegen, zet je in het meervoud door er en achter te zetten: ik bom, wij bommen, ik moord, jullie moorden. Ans besteedt veel aandacht aan het meervoud van het zelfstandig naamwoord, dus aan de meervoudsverbuiging. De meervoudsvervoeging van werkwoorden moeten we maar aflezen uit de honderden werkwoordrijtjes. Dat die meervouden van substantieven en van werkwoorden in het Nederlands op dezelfde manier gaan, dat blijft geheim, omdat men nu eenmaal de geleerde termen declinatie en conjugatie niet wil missen. Ik zal alle vormveranderingen aan alle woorden voortaan verboeging noemen. Laten we van een dozijn woorden die zowel zelfstandig naamwoord als werkwoord zijn eens het enkel- en meervoud bekijken.
De verboegingsuitgang van het meervoud is altijd en. Dat is eenvoudig. Maar wat gebeurt er met de klinker, bijvoorbeeld met de o? De o van bom en bommen schrijven we met een enkele o, de oo van moord en moorden schrijven we met een dubbele oo, en dan hebben we ook nog de langgesproken, kortgeschreven o van oorlõgen en bõmen, die we zullen schrijven als een o met een vlaggetje (tilde) erop: õ.
Ik vertoon eerst de vier normale gevallen waarin het precies gelijk op gaat tussen werkwoord en zelfstandig naamwoord.
|
zelfst.nmw. |
werkwoord |
enkelvoud |
een |
twee |
ik |
wij |
bom |
o |
o |
o |
o |
moord |
o |
oo |
oo |
oo |
oorlog |
o |
õ |
o |
o |
boom |
oo |
õ |
oo |
õ |
Of je de klinker uit het werkwoord handhaaft (in bom en moord), in geschrift halveert (in boom) of in uitspraak verdubbelt (als in oorlog), dat is een zaak die niets te maken heeft met een verschil tussen vervoegen en verbuigen. Nu krijgen we vier gevallen waar het een beetje raar gaat:
|
zelfst.nmw. |
werkwoord |
enkelvoud |
een |
twee |
ik |
wij |
hol |
o |
õ |
o |
o |
|
(twee holen, maar wij hollen) |
kom |
o |
o |
o |
õ |
|
(twee kommen, maar wij komen) |
lõten |
o |
õ |
oo |
õ |
|
(een lot, maar ik loot) |
kloven |
õ |
õ |
oo |
õ |
|
(een klove, maar ik kloof) |
En tenslotte vier gevallen waar de rarigheid nog rarer wordt:
enkelvoud |
een |
twee |
ik |
wij |
lof |
o |
loftuitingen |
oo |
õ |
kon |
o |
o |
o |
konden |
|
(kon is de afko van konrektor) |
vlo |
o |
ooi |
ooi |
ooi |
pool |
oo |
pools |
oo |
oo |
(spreek uit: poel) |
|
|
|
|
De waarheid moet er maar uit: al zou het prettig zijn als er woordsoorten bestonden die allemaal hun eigen type vormveranderingen hadden, het is niet zo. Alle vervoegingen, verbuigingen, trapvergelijkingen en verkleiningen kunnen op alle woordsoorten inwerken. Er bestaat een verleden tijd van adjectieven (moe was vroeger moede) en van substantieven: chocola was vroeger chocolade, gebreken was vroeger gebroken. Er bestaan verkleinwoordjes van werkwoorden (zitjes, strijkjes) en van bijvoeglijke naamwoorden (stijfjes, gladjes). Er is een genitief van werkwoorden (stervens, gaans) en van bijvoeglijke naamwoorden (nieuws, vasts). Er bestaan van werkwoorden vergrotende trappen (klap - klapper, klep - klepper) en overtreffende trappen (moet - moest).
In de serie moe - moei - moeë - moeier - moeder - moede - moet - moest zijn verboegingen te vinden van zelfstandige (moe, moeder, moei, moet) en bijvoeglijke (moe, moei, moeier, moest, moeë, moeie) naamwoorden, en van werkwoorden (moet, moest), en dan heb ik de meervoudsverboegingen nog niet genoemd. Ze uit elkaar scheuren is gekkenwerk.’
Er zijn geen woordsoorten. Misschien denkt u bij de woorden wit, loop en fiets allereerst aan bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en zelfstandig naamwoord. Maar ze horen alle drie ook bij de andere twee soorten, en voor wijs is kiezen moeilijk.
adjectief |
werkwoord |
substantief |
witte muur |
ik witte |
de witte |
loopse kat |
ik loop |
de loop |
is fietse |
ik fiets |
de fiets |
wijs mens |
ik wijs |
de wijs |