Onze Taal. Jaargang 67
(1998)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| ||||||||
■ ‘Fout’ compaq
| ||||||||
Naschrift redactieHelaas ontvingen wij alleen een afbeelding van de voorkant van de Compaqadvertentie - enkelzijdig, via e-mail. Onnodig te zeggen dat we de tekst niet hadden afgedrukt als we geweten hadden van deze keerzijde. | ||||||||
■ Gooise R
| ||||||||
■ Geworden
| ||||||||
■ Ratp
| ||||||||
■ Translation
| ||||||||
■ Pappenheimers
| ||||||||
[pagina 215]
| ||||||||
Pappenheim moest zich dus in allerijl terugtrekken, en Santa Cruz noodgedwongen ook. Maastricht viel enkele weken later. Toen Von Pappenheim werd gevraagd waarom hij zijn opdracht niet had uitgevoerd, zou hij het befaamde antwoord hebben gegeven: ‘Ik ken mijn Pappenheimers.’ Ik vind deze verklaring om twee redenen te prefereren. Ten eerste is de Tachtigjarige Oorlog een meer voor de hand liggende basis van een oude Nederlandse uitdrukking dan een toneelstuk van Schiller, en ten tweede is de ironische betekenis, waar de uitdrukking zijn lange levensduur aan te danken heeft, uit dit verhaal volledig verklaarbaar. | ||||||||
■ Hij is wandelen
| ||||||||
■ 't Kofschip geldt nait veur ons
|
zetten = zetten, ik zetde [zedde] |
hoesten = housten, ik houstde [houzde] |
pakken = pakken, hai pakde [pagde; de g staat hier voor de beginklank van goal] |
trappen = trappen, ik trapde [trabde] |
Van elk van deze stammen komt de eindletter (t, k, p) voor in 't kofschip, maar dat is hier dus niet van invloed op de vervoeging.
De andere medeklinkers van 't kofschip (f, s en ch) komen in onze werkwoorden niet voor: f en ff worden v of w, s en ss worden meestal z of zz, ch wordt gg. Een paar voorbeelden:
blaffen = blawen, blavde |
pissen = pizzen, pizde |
lachen = laggen, lagde |
Het ezelsbruggetje van ‘'t kofschip’ is derhalve voor de spelling van de tongval van Musselkanaal niet bruikbaar.
■ Zielknijper
André de Raaij - Amsterdam
Marten Toonder heeft heel wat woorden en uitdrukkingen aan het Nederlands toegevoegd, zo blijkt uit het stuk van Ewoud Sanders in het meinummer. Hoezeer ik Toonder deze eer ook gun - en deze eer komt hem hoe dan ook toe - zielknijper in de betekenis van ‘psycholoog’ kan niet aan hem worden toegeschreven.
In 1901 richtte de Nederlandse anarchist B.P. van der Voo zich in een brochure tegen de jurist F.B. Enthoven, die een in de ogen van eerstgenoemde flodderig boek had geschreven onder de titel Studie over het anarchisme van de daad. Van der Voo beticht Enthoven van psychologiseren: ‘Onze tijd laboreert aan psychologie’, schrijft hij. En, in de aanhef: ‘Ouders! laat uw kinderen leeren voor het nuttig vak van psycholoog, weldoener der maatschappij, zielknijper, geestelijk kwartjesvinder, wetenschappelijk flesschentrekker of andere urinoskopie.’
Nu is de interessante vraag: was zielknijper aan het begin van de eeuw al een gangbaar woord voor psycholoog of had Van der Voo zich laten inspireren door Multatuli, die, zoals Sanders schrijft, zielknijper al eerder had gebruikt als naam voor een dominee?
■ De stomme e
J.W. Kapteyn-Caron - Doorwerth
Marc van Oostendorp schrijft in het juninummer over de stomme e, oftewel de sjwa. Een deel van zijn verhaal kan ik niet volgen. Hij stelt dat de sjwa maar weinig medeklinkers óm zich, maar vooral vóór zich verdraagt. Hij illustreert dit door erop te wijzen dat het Franse papavre in het Nederlands papaver is en table tafel. Maar wat dan te denken van maartse buien, waarin het woord maartse maar liefst drie medeklinkers voor de sjwa heeft? Meer voorbeelden: kapster, wespen, gekste en lastigste.
Naschrift Marc van Oostendorp
De genoemde voorbeelden hebben allemaal één ding gemeen: een van de twee medeklinkers voor de sjwa is een s. Wie algemene uitspraken doet over lettergrepen, komt de s vaker als ‘uitzondering’ tegen. Zo zouden we kunnen zeggen dat een Nederlands woord nooit met meer dan twee medeklinkers begint; de uitzondering hierop zijn woorden als stroop en splijten. Als er aan het eind van een woord meer dan twee medeklinkers op een rij staan, dan is de laatste medeklinker altijd een s (of een t): koorts, herfst, ernst. Woorden als ekster en wespen zijn in mijn ogen eerder voorbeelden van het uitzonderlijke gedrag van de s dan bezwaren tegen de bewering dat een sjwa niet meer dan één medeklinker voor zich duldt in de lettergreep.
■ Moderne straatnamen
Hans Janssen - Westervoort
In het meinummer van Onze Taal ergert de heer Vader zich aan de namen die straten tegenwoordig krijgen. Als een straatnaam niet eindigt op weg of straat, woon je dan op, aan of in zo'n straat of weg?, zo vraagt hij zich af.
Ik wil hier nog een - kleine - ergernis aan toevoegen. In de gemeente waar ik woon, Westervoort, komen nogal wat jonge straten voor met een lidwoord in de naam. Bijvoorbeeld De Bruine Ackers, De Camp, De Clossei, Het Ambacht, Het Backhuys en 't Antonie. Wat moeten de bewoners van deze straten nu zeggen? ‘Ik woon aan of in De Bruine Ackers’? Nog vreemder wordt het als de straatnaam begint met het. ‘Ik woon aan Het Ambacht’ of ‘Ik woon aan de Het Ambacht’. Wanneer zij ervoor kiezen de laatste, enigszins belachelijke vorm achterwege te laten, krijg je problemen met de adressering en de vermelding in geautomatiseerde bestanden. De straatnaam zal vermeld worden zonder het lidwoord: Bruine Ackers, Ambacht, enzovoort. De straatnaam zal dan gerangschikt staan op een plaats waar hij niet thuis-
hoort. Ik zou willen dat gemeenten daar bij de naamgeving van straten rekening mee houden.
■ (Min)kukel hebben
Kees de Heer - leraar Nederlands, Haarlem
Een van de door Marten Toonder geïntroduceerde en inmiddels ingeburgerd geraakte woorden is minkukel, zo blijkt uit ‘De Toonder taaltoptien’ (Ewoud Sanders, Onze Taal mei). Terecht merkt Sanders op dat in het verhaal waarin Toonder het woord introduceert niet wordt onthuld wat kukel precies betekent.
Blijkbaar heeft Bommeliaans Nederland zich hier niet bij neergelegd; zoals Sanders ook opmerkt wordt het woord veel gebruikt in de betekenis ‘domkop, domoor’. Zo schreef een politiek commentator jaren geleden: ‘Andriessen werd het slachtoffer van het feit dat “zijn zaakwaarnemer” in het voorzittersoverleg, Wim Vergeer, een betrekkelijk politiek minkukel is.’
Dit laatste citaat trof ik aan in Ons Erfdeel van maart-april 1984. Daarin betoogde Riemer Reinsma dat het woord minkukel op deze manier on-Bommeliaans is gebruikt. En hij heeft gelijk!
In het verhaal Tom Poes en het Kukel komt nergens kukel voor in combinatie met het koppelwerkwoord zijn. Een paar citaten:
- | Er zal wel een streekbewoner zijn, die kukel heeft. |
- | ‘Maak haast! Stuur een onderhandelaar met kukel!’ ‘Zo’, riep hij, opstaande. ‘Zo heb ik een min kukel!’ |
- | Een droom meer of minder komt er niet op aan; als er maar iemand met kukel is, als iemand begrijpt wat ik bedoel... |
Volgens Bommeliaans taalgebruik hééft men dus kukel.
■ Interlingua
Rolandt Tweehuysen - taalanatoom, Kimswerd/Amsterdam
Als reactie op mijn artikel over hulptalen (Onze Taal april) zingt Piet Cleij in het juninummer (in de rubriek ‘Reacties’) de lof van de hulptaal Interlingua.
Ik ben in het bezit van een woordenboek Interlingua-Deens en daarin lees ik dat een internationale groep taalkundigen (verenigd in de International Auxiliary Language Association, IAEA) 27 jaar lang bezig is geweest om alle internationale woorden op te zoeken die de woordenschat van het Interlingua moeten vormen. Deze woorden zijn gehaald uit het Engels, Frans, Spaans, Italiaans en Portugees, met Duits en Russisch als controletaal. Indien een woord in ten minste drie van deze talen aangetroffen wordt, kan dat opgenomen worden in de woordenschat van Interlingua.
Mijn indruk is dat het werk dat hier 27 jaar lang door vele taalkundigen verzet is, ook al is gedaan door Zamenhof in zijn eentje. Ook deze Esperanto-schepper heeft een woordenschat samengesteld die in principe al ‘latent aanwezig is in de talen van onze westerse beschaving’ (om Piet Cleij te citeren). Als we de woordenschatten van vele hulptalen vergelijken, valt het op hoe dikwijls zij gebaseerd zijn op het Latijn, en dat betekent in de praktijk dat zij alle die ‘latent aanwezige woordenschat’ bezitten. Hiermee onderscheidt het Interlingua van de IALA zich niet zo erg veel van die andere hulptalen.
Overigens lijkt mij de grammatica van het Interlingua helemaal niet zo simpel als Piet Cleij ons wil doen geloven. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de grammatica van het Esperanto is die van het Interlingua wel erg op het Latijn gebaseerd, met allerlei onregelmatige en redundante vormen van dien. Waarom maakt het Interlingua een onderscheid tussen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden (en dan nog wel op een onregelmatige manier), zoals in bon (bnw.) - ben (bijw.) voor ‘goed’ en melior (bnw.) - melio (bijw.) ‘beter’. Waarom is de vergrotende trap van bon/ben het onregelmatige melior/melio? Waarom zijn er maar liefst drie werkwoordklassen (op -ar, -er en -ir)? Waarom ligt de klemtoon nooit op dezelfde lettergreep (bij stereotype op de o maar bij stereotypie op de y). Dit moet in het woordenboek allemaal expliciet aangegeven worden! Waarom worden de le ‘van de’ en a le ‘aan de’ samengetrokken tot del en al?
Al deze dingen had ik graag willen behandelen in mijn artikel, ware het niet dat de redactie van Onze Taal grenzen aan de omvang van de artikelen stelt, zodat ik er niet al mijn eieren in kwijt kon.
■ Federaliseren - federaal
Prof. Matthias E. Storme - ‘nationaal’ voorzitter Verbond der Vlaamse Academici, Gent
In het derde deel van zijn serie ‘Neologismen in Vlaanderen’ (Onze Taal juni) wijst Herman J. Claeys erop dat gefederaliseerd in België betekent: behorend tot de bevoegdheid van de Vlaamse of Waalse overheid. Federaal is echter, zo schrijft Claeys, hetzelfde als ‘nationaal’, dus Belgisch.
Dat laatste is maar zeer gedeeltelijk juist. Juist is dat het woord federaal gebruikt wordt voor het niveau dat vroeger ‘nationaal’ heette. Doch de reden waarom dat zo is, is precies dat dit - Belgische - niveau niet meer als nationaal wordt begrepen, vermits het natiegevoel nu veel meer Vlaams is dan Belgisch. In de burgerlijke maatschappij wordt het woord nationaal dan ook veeleer gebruikt voor ‘algemeen Vlaams’, ‘voor heel Vlaanderen’.
■ Langste plaatsnaam [1]
D.G. van Wigcheren - Apeldoorn
De juni-aflevering van ‘Taal in beeld’ laat de naam van een plaats in Wales zien die uit 58 letters bestaat. Het bijschrift houdt de mogelijkheid open dat er nóg langere plaatsnamen zijn. Inderdaad is dat zo: in Nieuw-Zeeland ligt een plaats waarvan de Maori-naam maar liefst 85 letters telt:
■ Langste plaatsnaam [2]
K.F. Treebus - Berkel en Rodenrijs
Een nóg langere plaatsnaam is de officiële naam van Bangkok:
Krungthepmahanakhonbowornratana-
kosinmahintarayudyamahadilokpopnoparatanaraj-
thaniburiromudomrajniwesmahasatarnamornpimarnavat-
rsatitsakattiyavisanukamprasit. Sommige atlassen vermelden deze naam bij Bangkok ook (al of niet tussen haakjes - maar dan wel afgekort als Krung Thep).
De betekenis van deze 154 letters tellende naam schijnt te zijn: ‘stad van de engelen, grote stad van de onsterfelijken, prachtige met juwelen versierde stad van de god Indra, zetel van de koning van Ayutthaya, stad van de stralende tempels, stad van 's konings prachtigste paleis en verblijven, huis van Vishnu en alle goden’. Het is allemaal dus wat bloemrijker dan Spijk, Echt, Balk, Goes, Norg of Urk.