Uit de jaargangen
‘HIJ IS WANDELEN’ - Ons lid, Dr. G.J. van Meurs, schrijft:
Zou ik door middel van het Maandblad het oordeel van mijn medeleden en - als er verschil van meening mocht zijn - bij gelegenheid het oordeel van den Raad van deskundigen eens mogen vernemen over zegswijzen als: ‘Hij is wandelen, fietsen, tennissen, enz. Zij is winkelen, enz.’
Mij klinken deze uitdrukkingen in de ooren als ongeoorloofde afkortingen van: ‘Hij of zij is uitgegaan om te (of “is aan het”) wandelen, winkelen, enz.’
Maar.... twee leeraren, doctoren in de Nederlandsche taal en letterkunde, wie ik er naar vroeg, hadden geen enkel bezwaar tegen deze veel gehoorde uitdrukkingen en ik zou ook niet kunnen zeggen, aan welke taal zij ontleend zijn. Daarom aarzel ik en roep ik de hulp van anderen in.
VAN DE LEDEN VAN ONZEN RAAD VAN DESKUNDIGEN.
‘HIJ IS WANDELEN’ - Naar aanleiding van de vraag van den heer Van Meurs in onze vorige aflevering, over het gebruik van zijn + infin., merkt een lid van onzen Raad op, dat deze verbinding in allerlei deelen van Nederland (en daarbuiten) van ouds gangbaar is, en zelfs speciaal voor het Hollandsch in Amsterdam is genoemd door Den Hertog in zijn Nederlandsche Spraakkunst. Hij vertelt daar, in Amsterdam op de deur van een werklokaal van arbeiders in de havenbuurt om een uur of eén eens het krijtopschrift te hebben gelezen: ‘Wij zijn schoften’. (Wij zijn gaan ‘schaften’.)
Onze Taal, januari 1938, blz. 7 en februari 1938, blz. 10