● Achterhoede
In het lemma kan eventueel nog worden verwezen naar een andere alledaagse vogel, de kraai, gesignaleerd in een ander buitenland, Italië, die in zijn vlieggedrag opmerkelijke overeenkomsten vertoonde met deze Parij se meeuw. In Toscane zag Willem van Toorn ooit door een verrekijker (in ‘Een kraai bij Siena’):
Hoe een kraai vliegt over de heuvels
bij Siena: een verkreukelde zwarte lap
boven het koperen landschap.
Ook hier wordt weinig gracieus gevlogen, en ook hier wordt een beeld gekozen uit de achterhoede van de schoonmaakattributen: een lap, en nog wel een verkreukelde lap. Van Toorn vermoedt verderop in het gedicht dat de kraai, van huis uit geen groot vlieger, bij het zien van de sierlijke zwaluwen heeft gedacht ‘waarom zij wel verdomme?’ en toen maar gewoon is opgestegen. Gemakkelijk gaat het niet, en vermoedelijk ‘werkt (hij) zich rot (...) met die averechtse vleugels’, maar het lukt hem, de zwarte lap: ‘hij lapt het toch maar.’ Van Toorn verbindt dus, net als De Coninck, het zelfstandig naamwoord op eigen wijze met een werkwoord.
Lappen, in de uitdrukking het (hem) lappen, komt volgens het WNT van lappen in de betekenis ‘knoeierig naaien, repareren, oplappen’. Maar voor deze gelegenheid leidt Van Toorn het werkwoord graag af van het substantief lap. Noteren wij dus in het woordenboek van de poëzie bij het lemma lappen de uitdrukking het lappen: ‘moeizaam vliegen, als een lap, na zich met veel kunst- en vliegwerk omhoog begeven te hebben; gezegd van zwarte vogels, in het bijzonder van kraaien in de heuvels bij Siena; vergelijk ook het verwante schotelvodden, gezegd van witte vogels, zoals de meeuw.’