| |
Hulptalen: goed bedoeld maar onhaalbaar
Rolandt Tweehuysen - Amsterdam
Hoe zitten hulptalen als Volapük, Esperanto en EhmayGheeChah in elkaar? En waarom zijn ze nooit zo succesvol geworden als hun makers verwacht hadden?
Bedenk een taal die door iedereen gemakkelijk geleerd kan worden, dan zullen alle volkeren elkaar verstaan en begrijpen en zal er nooit meer oorlog komen. Dit is kort gezegd de gedachte achter de zogenoemde hulptalen, waarvan eigenlijk alleen het Esperanto nog enigszins bekend is. Het idee van een hulptaal mag ons nu misschien een beetje achterhaald lijken, toch is het maar iets meer dan honderd jaar oud. Pas aan het einde van de negentiende eeuw zien we een ware hausse aan hulptalen.
De oorzaak ligt voor de hand. Eeuwenlang heeft het Latijn dienstgedaan als internationale taal. In de negentiende eeuw komt daar geleidelijk een einde aan en gaat men op zoek naar een vervanger. Allerlei bestaande talen blijken niet zo geschikt. Daarom zoekt men naar een hulptaal, met een simpele, logische grammatica en een gemakkelijk te begrijpen woordenschat, die men naast zijn moedertaal zou moeten kunnen spreken om internationale communicatie te vergemakkelijken.
| |
● Terugvertalen
Illustratie: Frank Dam
Tussen 1880 en 1914 probeert men een hulptaal te construeren aan de hand van een vereenvoudigd soort Latijn. Een voorbeeld is het in 1903 door de Italiaanse wiskundige Peano geïntroduceerde Latino sine Flexione, dat in een verbeterde versie Interlingua heet. Dit ‘uitgeklede Latijn’ bleek in de praktijk toch niet zo makkelijk te leren. De Deense taalkundige en classicus Otto Jespersen kon sommige zinnen in het Interlingua alleen
| |
| |
ontcijferen als hij ze terugvertaalde naar de moedertaal van de schrijver, net zoals een Duitser hulp van een Nederlandse tolk nodig heeft om het ‘Nederlands Duitse’ ‘Wie machen Sie es?’ te begrijpen.
De eerste niet op het Latijn gebaseerde hulptaal die tamelijk succesvol genoemd kan worden, is het Volapük (1879-1880) van de Duitser Schleyer. Deze taal vertoont echter zo veel tekortkomingen dat er al spoedig vele varianten, verbeterde versies en geheel nieuwe pogingen het licht zagen; ze kwamen op de wereld onder namen als Nuvo-Volapük, Balta, Spelin, Dil, Weltparl, Dilpok, Idiom Neutral, Universal en Esperanto.
Alleen het Esperanto (1887) van de Poolse arts Zamenhof bleek doorwrocht genoeg om het Volapük te verdringen; het speelt tot op heden nog een rol. Het Esperanto heeft op zijn beurt aanleiding gegeven tot de creatie van niet minder dan 26 talen. De scheppers van deze concurrerende hulptalen gingen niet altijd even zachtzinnig met elkaar om. Dat is opmerkelijk - het valt niet goed te rij-
Propagandapamflet voor de hulptaal Ido, begin deze eeuw.
Uit: Szerdahelyi István, Bábeltől a világnyelvig. Boedapest, Gondolat, 1977
•
Het Esperanto wordt door velen als tweede moedertaal gesproken en de grammatica ondergaat spontane mutaties, zoals dat ook bij een natuurlijke taal gebeurt.
•
men met de tolerante en vredige wereld waar zij met hun talen naar streven. Maar het past wel bij hun aard: het zijn perfectionistische en idealistische huiskamergeleerden. De bedenkers zijn bijna nooit taalkundigen (en trouwens ook bijna nooit vrouwen); vaak zijn ze arts of natuurkundige en komen ze uit Centraal-Europa. In dit gebied met zijn vele talen lijkt er een sterke behoefte te bestaan aan één algemene, grensoverschrijdende taal. Bij Schleyer en veel van zijn opvolgers vinden we een koppigheid en fanatisme die verder vooral te vinden zijn bij wereldverbeteraars en sekteleiders.
| |
● Onhandig Volapük
Welke eigenschappen verhogen de levenskansen van een hulptaal? Om die vraag te beantwoorden vergelijk ik het - relatief succesvolle - Esperanto met zijn ‘oervorm’, het Volapük.
De woordenschat van het Volapük is voornamelijk gebaseerd op het Engels, maar er zijn belangrijke verschillen. Omdat de Chinezen de r niet kunnen uitspreken, wordt deze vervangen door een 1. Alle woorden volgen verder het stramien medeklinker-klinker-medeklinker. Als er in het Engels twee medeklinkers achter elkaar komen, worden die in het Volapük tot één teruggebracht. Zodoende wordt world ‘vol’ en speak ‘pük’, dat ‘taal’ betekent. De genitief wordt met -a gevormd, en zo krijgen we vol-a-pük ofwel ‘taal van de wereld’, ‘wereldtaal’. Deze verregaande reductie van klanken leidt ertoe dat veel woorden op elkaar lijken, wat voor verwarring zorgt. Bovendien is het Volapük fundamenteel logisch opgebouwd. Alle meervouden eindigen op een -s. En daarom mag geen enkel enkelvoud op een -s eindigen. Dat heeft tot gevolg dat het Engelse rose in het Volapük als ‘lol’ verschijnt (de eerste 1 is het gevolg van de afschaffing van de r, de tweede 1 staat er om de -s te vermijden). En zo blijkt duidelijk wat het grote probleem van deze hulptaal is. Het fundament van de Engelse woordenschat zou een voordeel moeten zijn, en alle veranderingen zijn stuk voor stuk goed gemotiveerd, maar het eindresultaat wijkt zo veel van het Engels af dat kennis daarvan geen enkel voordeel biedt om het Volapük te begrijpen; Schleyer had net zo goed zelf woordvormen kunnen verzinnen.
| |
● Eenvoudiger Esperanto
Terwijl het Volapük een simpele woordenschat heeft, is de grammatica ervan juist uitermate lastig, zeker voor mensen die een taal spreken die geen naamvallen en ingewikkelde passieven kent. Het Volapük maakt vrijwel uitsluitend gebruik van achtervoegsels (bijvoorbeeld bij de genitief, zoals fata ‘van de vader’). Terwijl Schleyer de r in het Volapük heeft uitgebannen om de Chinezen tegemoet te komen, heeft hij bij de constructie van de grammatica geen enkele concessie gedaan aan sprekers van talen met afwijkende grammaticasystemen. Toch had het Volapük omstreeks 1890 honderdduizenden aanhangers; er vonden grote congressen in plaats en er verschenen overal ter wereld vele boeken en tijdschriften in het Volapük.
Na een paar jaar verdween de Volapük-rage weer even snel als zij was opgekomen. De oorzaak was het succes van het Esperanto - tot op heden de enige hulptaal met een wereldwijde aanhang. Het Esperanto wordt door velen als tweede moedertaal gesproken en de grammatica ondergaat spontane mutaties, zoals dat ook bij een natuurlijke taal gebeurt. Het Esperanto is gebaseerd op Romaanse woorden, aangevuld met Germaanse en Slavische, zonder dat medeklinkergroepen
| |
| |
tot één letter worden gereduceerd. Daardoor is de verscheidenheid aan woorden en klanken veel groter dan bij het Volapük. Dit verhoogt de duidelijkheid en de welluidendheid. De grammatica van het Esperanto is voor veel volkeren eenvoudiger doordat in deze taal vaker losse voornaamwoorden en voorzetsels voorkomen (bijvoorbeeld de la patro ‘van de vader’).
Ondanks deze voordelen is de ‘openbaarheid’ van het Esperanto altijd beperkt gebleven. Nu leidt deze taal bij ons zelfs een verborgen bestaan. Vroeger was in elke Nederlandse telefooncel de gebruiksaanwijzing ook in het Esperanto te lezen, maar dat is sinds vele jaren niet meer het geval. Onlangs las ik ergens dat in het Deense spoorboekje de tekst ook nog in het Esperanto staat.
| |
De belangrijkste hulptalen
jaar |
taal |
schepper |
|
1879 |
Volapük |
J.M. Schleyer |
1887 |
Esperanto |
L.L. Zamenhof |
1887 |
Spokil |
dr. Nicolas |
1889 |
Mundolingue |
Julius Lott |
1896 |
Veltparl |
W. von Arnhim |
1896 |
Langue Bleue |
J. Bollack |
1900 |
Lingua Komun |
W. Kürschner |
1902 |
Idiom Neutral |
W. Rosenberger |
1903 |
Latino sine Flexione |
G. Peano |
1906 |
Universal |
H. Molenaar |
1907 |
Ido |
L. de Beaufront |
1908 |
Ro |
Edward P. Foster |
1910 |
Adjuvilo |
E. Colas |
1915 |
Alteutonik |
E. Molee |
1919 |
Esperantida |
R. de Saussure |
1922 |
Occidental/Interlingue |
E. von Wahl |
1928 |
Novial |
O. Jespersen |
1929 |
Nov-Esperanto |
R. de Saussure |
1930 |
Basic English |
C.K. Ogden |
1937 |
Neo |
A. Alfandari |
1943 |
Interglossa |
Lancelot T. Hogben |
1951 |
Interlingua |
IALA |
1956 |
Intal |
E. Weferling |
1960 |
Loglan |
J. Cooke Brown |
1972 |
Eurolengo |
L. Jones |
1979 |
Poliespo |
N.I. Sequoyah |
1983 |
Glosa |
W. Ashby & J. Clark |
1987 |
Lojban |
Logical Language Group |
| |
● Ehmaygheechah
De meeste hulptalen hebben een woordenschat en een grammatica die geïnspireerd zijn op bestaande talen. Een uitzondering is het EhmayGhee-Chah (1982), een creatie van de Amerikaan Elmer Joseph Hankes. De woordenschat van het EhmayGhee-Chah is juist níét verwant aan die van enige andere taal, zoals de naam al doet vermoeden. Het EhmayGhee-Chah bestaat uit een verzameling van honderd lettergrepen; alle woorden zijn samengesteld uit twee of meer van deze lettergrepen. De keuze van de lettergrepen wordt bepaald door de betekeniscategorieën waartoe een woord behoort (zie het kader op de volgende bladzijde).
Doordat elke lettergreep in een woord naar een aparte betekeniscategorie verwijst, en de lettergrepen bovendien veel op elkaar lijken, is de kans dat men elkaar misverstaat levensgroot. Je hoeft maar één lettertje verkeerd te zeggen of verkeerd te verstaan, en je hebt een geheel ander woord. Aangezien de lettergrepen geschreven worden met logisch opgebouwde tekens van hoekjes, al dan niet aangevuld met stippen, hoef je maar één stip te vergeten of iets te hoog of te laag te zetten, en er staat een geheel andere lettergreep. Deze taal laat geen enkele ruimte voor ook maar de kleinste vergissing of onduidelijkheid, en geen enkel woord biedt ook maar enige associatie met zijn betekenis.
| |
● Te Amerikaans
Dr. L.L. Zamenhof (1859-1917), grondlegger van het Esperanto.
Foto: Universala Esperanto Asocio (UEA), Rotterdam
Hankes heeft zijn woorden nogal willekeurig ingedeeld. Bovendien weerspiegelt zijn woordenschat vooral de Amerikaanse cultuur. De gehele terminologie is verweven met de ge- | |
| |
schiedenis, het onderwijssysteem, de rechterlijke macht en de politiek van Amerika. Dit heeft tot gevolg dat een niet-Amerikaan veel niet kan zeggen in het EhmayGheeChah, want de taal voorziet niet in morfologische regels die woordvorming mogelijk maken.
Het EhmayGheeChah maakt nog iets anders duidelijk. Volgens zijn schepper is de taal zo eenvoudig doordat er geen grammaticaregels zijn. Deze misvatting komt vaak voor bij mensen die niet taalkundig geschoold zijn. Een taal onderwerpt zich per definitie aan grammaticaregels, hoe simpel ze ook zijn: in elke taal moeten de woorden op een rij gezet worden en deze ordening is hoe dan ook aan regels gebonden. Een uiterst eenvoudige regel als ‘onderwerp vóór lijdend voorwerp’ is al een grammaticaregel. Ook het EhmayGheeChah ontkomt niet aan zo'n elementair regelsysteem. Alleen heeft
•
Als twee mensen communiceren in een hulptaal zullen beide gesprekspartners de conventies volgen die bij hun moedertaal horen. En dit kan tot onbegrip leiden.
•
Hankes dat niet op papier gezet, omdat hij er (onbewust?) van uitgaat dat het EhmayGheeChah net zo geconstrueerd wordt als het Engels.
| |
Ehmaygheechah
In het EhmayGheeChah beginnen alle woorden die iets met geografie te maken hebben met de lettergreep sp-. Binnen het semantische veld ‘geografie’ wordt het subveld ‘landschapstype’ uitgedrukt met -weh-, en het subveld ‘naam van continent’ met -eh-. Ten slotte geeft een derde lettergreep een nadere specificatie aan. Voorbeeld: sp-weh-ting betekent ‘toendra’, en sp-eh-ting betekent ‘Azië’. Het is mij niet duidelijk wat ‘toendra’ en ‘Azië’ met elkaar gemeen hebben om de derde lettergreep -ting te rechtvaardigen. Het systeem doet nogal arbitrair aan, ondanks de wiskundige en logische principes waarop het volgens de schepper gebaseerd is.
Eén semantisch veld in het EhmayGheeChah:
land |
sp-ee-k |
South America |
sp-eh-m |
soil |
sp-ee-st |
North America |
sp-eh-ming |
shore |
sp-ee-p |
Australia |
sp-eh-l |
geology |
sp-ee-m |
peninsula |
sp-eh-ling |
geography |
sp-ee-l |
island |
sp-eh-sling |
alluvial |
sp-wee-k |
plain |
sp-weh-k |
littoral |
sp-wee-t |
prairie |
sp-weh-king |
clay |
sp-wee-p |
steppe |
sp-weh-t |
silt |
sp-wee-m |
tundra |
sp-weh-ting |
loess |
sp-wee-l |
pampas |
sp-weh-p |
marl |
sp-wee-ling |
plateau |
sp-weh-ping |
continent |
sp-eh-sk |
veld |
sp-weh-m |
mainland |
sp-eh-king |
moor |
sp-weh-ming |
Africa |
sp-eh-t |
heath |
sp-weh-l |
Asia |
sp-eh-ting |
mountain |
sp-weh-sl |
Europe |
sp-eh-p |
mesa |
sp-weh-ling |
Antarctica |
sp-eh-ping |
|
|
| |
● Tot mislukken gedoemd
Van alle meer dan honderd hulptalen die tot nu toe gepubliceerd zijn, is er niet één die aan zijn doel beantwoordt. Waarom is dat zo? Een natuurlijke taal is altijd ingebed in een cultuur die haar sporen in die taal nalaat. Zo'n taal wemelt van de woorden en uitdrukkingen die typerend zijn voor alle facetten van de maatschappij waarin de spreker van de taal zich thuis voelt. Een los van de maatschappij staande hulptaal mist zo'n affectieve, emotionele woordenschat, en is dus zo dood als een pier. Er gaat geen enkele aantrekkingskracht van uit voor gewone taalgebruikers.
Naast dit gebrek aan aantrekkingskracht zie ik nog een andere oorzaak. Het is voor mij uiterst twijfelachtig of een hulptaal wel een succesvol communicatiemiddel kan zijn om de kloof tussen verschillende culturen te overbruggen zonder zelf een relatie met die culturen te hebben. In het vreemdetalennummer van Onze Taal (april 1997) werd meer dan eens het misverstand op de korrel genomen dat iemand die een vreemde taal kent, ook probleemloos zou kunnen communiceren met de ‘native speakers’ van die taal. Niets is minder waar: júíst als een buitenlander een vreemde taal spreekt, wordt er van hem verwacht dat hij ook de rest van het communicatiespel meespeelt: hij dient op de hoogte te zijn van de typische gebruiken, taboes, etiquette, conventies, gebaren, mimiek, symboliek, enz. in die cultuur. Als twee mensen communiceren in een hulptaal zullen beide gesprekspartners de conventies volgen die bij hun moedertaal horen. En dit kan tot onbegrip, irritatie en misverstanden leiden.
Kortom, doordat een kunsttaal per definitie niet voortkomt uit een bevolkingsgroep die haar van nature spreekt, is deze niet geschikt om de communicatie in de moedertaal te vervangen. Of, in de woorden van de Amerikaanse essayist H.L. Mencken (1880-1956): zo'n kunsttaal mist de ‘juice of life’.
|
|