| |
| |
| |
Het ‘Onze Vader-Moeder’
N. Stienstra - universitair docent, Universiteit Utrecht
In de Verenigde Staten is een ‘inclusieve’ versie van het Nieuwe Testament gepubliceerd, een versie waarbij niemand zich buitengesloten hoeft te voelen op grond van exclusief mannelijk taalgebruik. Het blijkt niet zo makkelijk om een bevredigende inclusieve vertaling te maken. Niet alleen vanwege de stilistische eisen die moderne talen als het Engels (en het Nederlands) stellen, maar ook omdat veel veranderingen ongewenste theologische consequenties hebben.
Als er in een studiegids staat: ‘Van de student wordt verwacht dat hij tijdens werkgroepen zijn werkstuk ter discussie stelt.’, dan is dat exclusief taalgebruik. Er worden enkel mannen aangeduid in een mededeling die ook op vrouwen slaat. Er wordt aan voorbijgegaan dat er ook vrouwelijke studenten aan deze werkgroepen deelnemen. Er zijn twee manieren om deze zin ‘inclusief’ te maken. We kunnen onze toevlucht nemen tot het aanduiden van zowel vrouwen als mannen:
Van de student wordt verwacht dat hij/zij (of zij/hij) tijdens de werkgroepen zijn/haar (haar/zijn) werkstuk ter discussie stelt.
Maar mooier is het meervoud:
Van studenten wordt verwacht dat zij tijdens de werkgroepen hun werkstukken ter discussie stellen.
In het Engelse-taalgebied hecht men sterker aan inclusief taalgebruik dan tot nu toe in Nederland het geval is. Men neemt daar zijn toevlucht tot constructies die strikt genomen ongrammaticaal zijn. Zo luidt bijvoorbeeld de definitie van het woord arrogant in de bekende Collins Cobuild English Language Dictionary (1990): ‘Someone who is arrogant behaves in a proud, unpleasant way towards other people because they believe that they are much better or cleverer or more important than others.’ Het meervoud they slaat beide keren terug op het enkelvoudige someone, hetgeen grammaticaal incorrect is. Kennelijk vinden de samenstellers dit echter te verkiezen boven het gramgrammaticaal correcte maar exclusieve gebruik van he.
| |
● De mannelijke bijbel
Tot voor een aantal jaren stond men amper stil bij exclusief naar mannen verwijzende vormen. Men vond dat de mannelijke vorm de algemene, ongemarkeerde vorm was, waar iedereen, dus ook een vrouw, mee aangeduid kon worden. Sinds wij ons zoveel bewuster geworden zijn van de rol van taal bij het in stand houden van bepaalde meningen en (voor)oordelen, gaan we echter bewuster met taal om en wint inclusief taalgebruik ook in Nederland terrein.
Al in de vorige eeuw vonden sommige mensen dat de bijbel een toch wel erg mannelijk boek is. Het komt voort uit een mannelijk georiënteerde cultuur, hetgeen ook tot uiting komt in het taalgebruik. Bijbelvertalers hielden hier al rekening mee lang voordat de term inclusief taalgebruik was bedacht. Zo worden de Israëlieten in het Oude Testament op meer dan vierhonderd plaatsen aangeduid als ‘zonen van Israël’, terwijl toch het hele volk bedoeld is. Geen enkele Nederlandse vertaling heeft dit exclusieve taalgebruik echter overgenomen. De Statenvertaling, die uit de zeventiende eeuw stamt (toen het idee vrouwenemancipatie nog lang niet uitgevonden was), heeft zonen door kinderen vervangen, terwijl latere vertalingen - onder meer de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951 en de Willibrordvertaling uit 1975 - de kinderen helemaal weglaten en van ‘Israëlieten’ spreken.
•
Als Jezus verrezen is met het lichaam dat Hij als mens had, en waarvan Hij nu de wonden nog kan tonen, hoe zou dat dan geen mannelijk lichaam meer zijn?
•
| |
● Onchristelijke vertaling
De laatste decennia is de kritiek op de bijbel met betrekking tot het mannelijk taalgebruik echter fors toegenomen. Op de eerste plaats vraagt men aandacht voor het gebruik van mannelijke persoonlijke voornaamwoorden om aan God te refereren: Hij, Hem en Zijn roepen het beeld van een mannelijke God op. Daarover zeggen de samenstellers van de Engelse inclusieve versie: ‘Daar de kerk er niet van uitgaat dat God een mannelijk wezen is, of dat God geslachtelijk is, wordt in deze versie nooit aan God gerefereerd door middel van een mannelijk voornaamwoord of welk voornaamwoord dan ook. (...) Ofschoon we in deze versie zeer dikwijls het mannelijk voornaamwoord voor de historische persoon van Jezus hebben gehandhaafd, hebben we vermeden een voornaamwoord te gebruiken voor Jezus vóór de Menswording en na de kruisiging. Als God de “Vader” geen geslacht heeft, heeft de “Zoon” dat ook niet.’ (Inleiding, p. xi; vertaling N.S.).
| |
| |
Vanuit een theologisch standpunt is nogal wat tegen deze mededeling in te brengen. Zeker, de ‘Vader’ heeft geen geslacht, maar wat de verrezen Heer betreft, zullen heel veel christenen bezwaar aantekenen tegen de mededeling dat ook Hij geslachtloos is. Jezus' kruisdood en verrijzenis is geen terugkeer tot een exclusief goddelijk bestaan zoals vóór de Menswording. Jezus is, volgens het christelijk geloof, als Godmens verheerlijkt, niet alleen als God. Mensen verliezen, volgens het christelijk geloof, hun geslacht niet in de verrijzenis, en dit geldt evenzeer voor Jezus. Het idee dat Hij na zijn verrijzenis geheel terugkeert naar zijn goddelijke staat, alsof de Menswording slechts een vluchtige episode zonder blijvende consequenties is geweest, is nadrukkelijk onchristelijk. Hier hebben de samenstellers van deze versie een wel erg povere poging gedaan om hun klaarblijkelijke geloof in Jezus' godheid te combineren met hun verlangen naar inclusief taalgebruik.
Illustratie: Frank Dam
| |
● De zoon is kind geworden
De poging tot inclusief taalgebruik levert trouwens ook heel lelijke zinnen op, zoals de vertaling van Joh. 20, 19b-20: ‘Jezus kwam binnen en stond in hun midden en zei: “Vrede zij u.” Daarna toonde Jezus hun Jezus' handen en zijde.’ Deze zin laat bovendien zien hoe weinig logisch de onderliggende gedachte is. Als Jezus verrezen is met het lichaam dat Hij als mens had, en waarvan Hij nu de wonden nog kan tonen, hoe zou dat dan geen mannelijk lichaam meer zijn? Men mag denken over de verrijzenis zoals men wil, de schrijver van het Johannes-evangelie heeft die letterlijk opgevat en weergegeven.
Een tweede belangrijke verandering in de inclusieve vertaling is dat Jezus niet langer de Zoon van God is, maar Gods Kind, want dan ‘kunnen gelovigen van beider geslacht zich als “kinderen van God” beschouwen’ (Inleiding, p. xiii). Nu wil echter de traditie dat wij bij het Kind Jezus denken aan Bethlehem, de kribbe, de herders, de zang van de engelen, de (overigens niet echt bijbelse) os en ezel, de wijzen uit het oosten. Als er over Jezus gesproken wordt als ‘Kind’ tijdens zijn openbare leven doet dat vreemd aan. Met name de uitspraak van Jezus: ‘Het Kind kan niets uit zichzelf’ Joh. 5,19) roept een beeld van onvolwassen hulpeloosheid op, dat hier beslist niet bedoeld is. Het doet niet alleen vreemd aan, het werkt ook vervreemdend, en het lijkt me heel onwaarschijnlijk dat de gemiddelde bijbellezeres zich nu ineens méér kind van God voelt dan toen de Heer nog als Zoon van God werd aangeduid.
| |
● Discriminerende metaforen
De matig geslaagde pogingen om onder exclusief mannelijke aanduidingen uit te komen, hebben het meest de aandacht van publicisten getrokken. Hier zou ik echter de aandacht willen richten op een vernieuwing die in mijn ogen veel belangrijker is: het vermijden van discriminerende metaforen. Er zijn theologen die beeldspraak waarin God als man wordt gekarakteriseerd, discriminerend voor de vrouw achten, en daar sluiten de samenstellers van de inclusieve versie zich bij aan. Door God als man voor te stellen, zouden de vertalingen de vrouw steeds weer als minderwaardig en ondergeschikt afschilderen. Vooral de oudtestamentische metafoor waarin de verhouding tussen God en zijn veelal weinig trouwe volk als een huwelijk wordt voorgesteld, moet het ontgelden. De trouwe God is de man; het volk dat bijna voortdurend het verbond met God breekt, afgoden naloopt, de wetten aan zijn laars lapt - dat volk is in deze metafoor de vrouw.
Ik denk echter dat het niet mogelijk is om de bijbelse metaforen aan te passen, tenzij we er een ander boek van willen maken. Neem bijvoorbeeld de net genoemde huwelijksmetafoor. Stel dat we de minderwaardige en ondergeschikte rol van de vrouw willen wijzigen in de superieure rol van God. Dan wordt het ontrouwe volk de man en de trouwe God de vrouw in dit huwelijk. Het blijkt dan al snel onmogelijk de me- | |
| |
tafoor op alle punten aan te passen. Om één voorbeeld te noemen: in het oude Israël had de man het recht zijn vrouw te verstoten, maar de vrouw kon haar man niet aan de kant zetten. Als in het kader van de metafoor sprake is van verstoting (Hos. 2,4; Jes. 50,1; Jer. 3,8), dan kan de verstotende partij alleen de man zijn. Hier zouden we dus de metafoor uit zijn culturele context moeten halen om de omzetting mogelijk te maken. En dan stuiten we op een onmogelijkheid. Iedere metafoor is tot op zekere hoogte cultuurgebonden. Er zijn zeker cultuuroverstijgende metaforen, en misschien zelfs wel een paar universele metaforen (‘liefde is vuur’ is een goede kandidaat voor die laatste categorie), maar desondanks blijven bijna alle metaforen ingebed in de cultuur waarin zij ontstaan zijn en gebruikt worden. Als we in de oudtestamentische huwelijksmetafoor God de vrouw willen laten zijn, moeten we de hele wetgeving van het Oude Testament herschrijven. Daarmee ondergraven we de historiciteit van de context waarbinnen de metafoor is ontstaan. Hoezeer we deze context mogen betreuren, zo was de situatie nu eenmaal. Het wijzigen van een overkoepelende, in veel verschillende situaties gebruikte metafoor, is nog veel onmogelijker dan het systematisch weglaten van persoonlijke voornaamwoorden.
| |
● God de vader-moeder
Mijn bezwaren gelden nog sterker voor de wijze waarop het inclusieve Nieuwe Testament omgaat met de belangrijkste metafoor voor God: ‘God de Vader’. In de inleiding lezen we: ‘De metafoor “Vader” voor God (...) is natuurlijk een mannelijke metafoor en brengt mensen die hem regelmatig lezen ertoe God als een mannelijk wezen te gaan zien. Het is ook een heel persoonlijke metafoor, die duidt op intimiteit in het gezin, gezag, zorg en bescherming. Ten gevolge van herhaling plegen metaforen echter hun metaforische betekenis te verliezen en dan worden ze opgevat als letterlijke mededelingen. (...) Door God met “Vader” aan te spreken en aan God te refereren als “Vader”, ontstaat de neiging God letterlijk als “Vader” en dus als mannelijk te gaan zien; en mensen voor wie het woord vader eerder negatieve dan positieve connotaties heeft, hebben grote moeilijkheden met deze metafoor voor God.’ (p. xi-xii). De oplossing die de samenstellers ons bieden is ‘Vader-Moeder’. Ze verdedigen deze keuze als volgt: ‘Deze nieuwe metafoor kan niet eens letterlijk worden opgevat en kan alleen metaforisch worden begrepen. Men kan niet letterlijk een “Vader-Moeder” zijn.’ (p. xii). Op die manier, vinden de samenstellers, wordt voorkomen dat we God geslachtelijk zien en worden er bij mensen die geen aardige vader hebben (gehad) geen vervelende connotaties opgeroepen.
•
Iedereen beseft dat metaforen niet geïnterpreteerd moeten worden op basis van eigen hoogst persoonlijke ervaringen, maar op grond van algemene associaties.
•
Waarom is deze oplossing volstrekt onmogelijk? Hier wordt een metafoor gebruikt om kennis over te dragen over iets abstracts, iets min of meer ongrijpbaars, in termen van iets dat concreter, beter bekend is. Nu weet de mens over God eigenlijk niets, althans niet direct. Om toch in staat te zijn iets over God te zeggen, maakt men gebruik van dergelijke cognitieve metaforen, metaforen die op kennisoverdracht zijn gericht. Dat moet dan echter wel gebeuren in termen van concrete, bestaande concepten, anders faalt de metafoor.
| |
● Geen oplossing
Nu kan men tegenwerpen dat ‘Vader-Moeder’ bestaat uit twee bekende concepten, en dat men dus een beetje kan kiezen. Maar dan bestaat onmiddellijk weer het gevaar van de letterlijke interpretatie (‘Ik wil God niet als mijn vader maar als mijn moeder zien’). Het is beter te proberen (bijbel)lezers uit te leggen dat een metafoor nooit letterlijk opgevat moet worden. Veel moeite zal dat overigens niet kosten. Niemand zal toch denken dat God echt letterlijk zijn/haar vader is, evenmin als de oude Israëlieten op grond van de huwelijksmetafoor dachten dat ze echt met God getrouwd waren. Mensen herkennen metaforen voor wat ze zijn: middelen om iets uit te leggen.
Wat vader betreft: iedereen beseft dat metaforen niet geïnterpreteerd moeten worden op basis van eigen hoogst persoonlijke ervaringen, maar op grond van algemene associaties. ‘Marietje was de koningin van het bal’ en ‘Ik vraag me af of Wallage echt Koks kroonprins is’ zijn voor iedereen begrijpelijke metaforen, los van de vraag of we de huidige vorstin en de Prins van Oranje nu wel of niet zien zitten. Trouwens, het zal duidelijk zijn dat ‘vader-moeder’ nooit een echte oplossing voor het probleem van de negatieve gevoelswaarde zou vormen; er zijn nu eenmaal helaas mensen die zowel een nare vader als een nare moeder hebben (gehad). Iedereen heeft echter een beeld van een ideale vader, en naar dat ideaal zou men zich God dan kunnen voorstellen. Met andere woorden: we kunnen God de Vader maar beter Vader laten blijven. Als iemand daar echt onoverkomelijke problemen mee heeft, lijkt persoonlijke pastorale hulp meer op zijn plaats dan het uitvoeren van zo'n ingrijpende verandering voor iedereen.
En dan heb ik een van de belangrijkste redenen om de metafoor niet te wijzigen nog niet genoemd: godsdienst bestaat niet in een vacuüm maar in een traditie. De traditie van God als Vader is zo oud als de bijbel zelf. Dat kun je niet veranderen zonder het hele christendom uit zijn voegen te lichten. Natuurlijk staat het iedereen vrij in het persoonlijke religieuze leven gebruik te maken van iedere metafoor die men aansprekelijk vindt, maar dat betekent nog niet dat men moet gaan morrelen aan een tweeduizend jaar oude traditie, zelfs niet als men een echt goed alternatief zou hebben.
Zoals we gezien hebben, levert het voorstel ‘God de Vader-Moeder’ geen
| |
| |
echte metafoor op. Het spanningsveld tussen de twee termen van een metafoor, bij de gratie waarvan de metafoor functioneert, is weg. Wat overblijft is iets vaags, waar we alle kanten mee op kunnen, en wat dus uiteindelijk weinig of niets betekent.
| |
● Een totale mislukking
De conclusie moet zijn dat deze poging om de bijbel aan te passen aan het inclusieve taalgebruik een jammerlijke mislukking is. Dat ligt niet zozeer aan de samenstellers als wel aan de onmogelijkheid van de opgave. Om redelijke zinnen te produceren heeft men persoonlijke voornaamwoorden nodig, en die zijn in de meeste talen mannelijk of vrouwelijk. Een mens is mannelijk of vrouwelijk en op grond daarvan zoon of dochter. Een goede metafoor maakt gebruik van iets in de werkelijkheid en niet van een niet-bestaand, geconstrueerd concept. De enige oplossing om de bijbel aanvaardbaar te maken voor mensen die moeite hebben met het mannelijke godsbeeld, is uitleg geven. Inclusief taalgebruik dat gebezigd wordt om duidelijk te maken dat man en vrouw gelijkwaardig zijn, en maatschappelijk gezien ook veelal gelijk zijn, is een goede zaak. Maar die wordt niet gediend met deze vrij absurde poging. Voor een inclusieve bijbelvertaling in het Nederlands zie ik dan ook voorlopig geen perspectieven.
V. Roland Gold, T.L. Hoyt jr., S.H. Ringe, S. Brooks Thistlethwaite, B.J. Throckmorton jr. en B.A. Withers (eds.), The New Testament and Psalms. An Inclusive Version. New York/Oxford: Oxford University Press, 1995.
|
|