Etymofilie
Pikketanissie
Ewoud Sanders
De borrelnaam pikketanissie is in 1897 voor het eerst opgetekend, in het boekje Militaire en andere schetsen van M.A.C. Nierstrasz. In dit zeldzame boekje - dat in slechts één openbare bibliotheek bewaard is gebleven - beschrijft Nierstrasz onder meer de begrafenis van de Amsterdamse ‘poppenkastvertoner’ Sampie. Sampie stierf omstreeks 1882 en was toen de ongekroonde koning van de ‘Duvelshoek’, een voor de politie nauwelijks toegankelijke verzameling krotten en steegjes tussen de Reguliersbreestraat en de Reguliersdwarsstraat in Amsterdam. Tot de bouw van het Tuschinski-theater woonden daar de bedelaars, de stoelenmatters, de scharenslijpers en het overige zootje ongeregeld te midden van talloze kroegen.
‘Sampie behoorde tot de élite van den hoek’, aldus Nierstrasz, die indertijd bij de Amsterdamse politie werkte. ‘Hij was een ruwe maar eerlijke, ferme borst, altijd vroolijk geluimd, niet geheel onbeschaafd en nooit lastig als hij eens een “pikketanisje”, zoo noemde hij een borrel, te veel had gebruikt, wat helaas! nog wel eens gebeurde.’
Op een dag vond men Sampie dood in zijn stoel. De ‘jongens uit de buurt’ speculeerden over de doodsoorzaak (‘misschien van wegens de pikketanesjes’) en besloten toen Sampie niet door ‘die lelijke kraaien’ naar zijn graf te laten dragen, maar er een gezellige volksbegrafenis van te maken. Omdat ze op weg naar de begraafplaats bij iedere kroeg stopten, donderde de kist op een gegeven moment bijna van de lijkwagen, maar uiteindelijk kwam het toch nog goed. Dat wil zeggen, de dag eindigde met een enorme knokpartij, aldus Nierstrasz.
Het is niet onwaarschijnlijk dat pikketanis - nu een van de bekendste en meest frequente borrelnamen - oorspronkelijk alleen Sampie in de mond bestorven lag. Zo stelt Nierstrasz het tenminste voor. Het is goed mogelijk dat de naam vervolgens door andere bewoners van de Duvelshoek in ere is gehouden en zich zo vanuit Amsterdam verbreidde. A. Beets, redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, tekende het woord omstreeks de eeuwwisseling in Leiden op, als pikketaris, een vorm die later ook in Amsterdam is gesignaleerd. In 1937 werd pikketanis opgenomen in een Bargoens woordenboekje, en Van Dale vermeldt het woord sinds 1961. Grote landelijke bekendheid kreeg het pikketanissie door een liedje van Johnny Jordaan uit 1968:
Een pikketanussie gaat er altijd in
Een pikketanussie maakt je blij van zin
Ik heb geen trek in zo'n Franse Pernod
Dat witte spul krijg je van me cadeau
En ook die Deense Akwaviet
Die drink ik van m'n leven niet
In plaats van Wodka of English Gin
Een pikketanussie, een pikketanussie
Een pikketanussie, dat gaat er altijd in.
Over de herkomst van pikketanissie bestaan verschillende theorieën. De meeste zien het als een uitbreiding van ‘wat even opgepakt wordt’ (‘pak 't dan’) met de geleerde uitgang -is - te vergelijken met archivaris. Zeker is dat Sampie dergelijke ‘geleerde uitgangen’ kende; hij speelde regelmatig voor kinderen van ‘de grote lui’ op de Keizersgracht, en ontleende mede daaraan zijn gezag.
Dat pikketanissie van het Spaanse peccadillo ‘kleine zonde’ zou zijn afgeleid, zoals ook is geopperd, is nogal onwaarschijnlijk. Een andere mogelijkheid is nog dat pikketarus de oorspronkelijke vorm was, en dat dit moet worden geïnterpreteerd als pikken ‘stelen’ plus taru(s), een verouderd woord voor ‘tarwe, graan’. Het oudere pakkebier, ooit zeer gebruikelijk als schimpnaam voor een drinkebroer, is op dezelfde manier gevormd. Zeer waarschijnlijk is in ieder geval dat de zegswijze een graantje pikken van invloed is geweest.