| |
Van derdewereldwinkel tot postmoderniteit
Harry Cohen-Brussel
Over samenstelling en afleiding
Nieuwe begrippen en verschijnselen hebben een naam nodig. Hoe komen we daaraan? De meeste nieuwe woorden bouwen we op uit al bestaand taalmateriaal: we vormen een samenstelling of een afleiding - of een combinatie van beide. Een rondleiding door de Nederlandse woordensmederij.
Woordenboeken worden bij elke nieuwe druk een beetje dikker. Er komen blijkbaar tell kens nieuwe woorden bij. Natuurlijk worden er ook wel wat geschrapt omdat ze in onbruik zijn geraakt, maar de nettoaanwas blijft aanzienlijk.
Hoe komen we eigenlijk aan nieuwe woorden? Het gemakkelijkst lijkt het om ze aan een andere taal te ontlenen, zoals junta of piercen. Of we het ons op die manier werkelijk makkelijk maken, is de vraag. Denk aan alle moeilijkheden met spellen, uitspreken en vervoegen of verbuigen die we daarmee in huis halen. Dit soort problemen kunnen we vermijden door zelf nieuwe woorden ‘uit het niets’ te maken. Het door Carmiggelt gelanceerde epibreren is zo'n geval, en fiets misschien, maar echt veel voorbeelden zijn er niet te vinden.
De meeste nieuwe woorden bouwen we op uit reeds bestaand taalmateriaal. Je hebt loop en je hebt jongen en hup, daarvan maak je loopjongen. Op dezelfde manier zijn gortenpap en secondelang ontstaan, en ook - door een paar stapjes verder te gaan - achterruitverwarming en achteruitkijkspiegel. Soms schrijven we dergelijke combinaties met een of meer tussenletters, zoals de -s- in levensduur, de -e- in wiegelied en de -en- in wiegenkind.
| |
● Creatief combineren
Nieuwe woorden zijn dus doorgaans combinaties van bestaande elementen, maar die elementen zijn niet altijd woorden. Schoonheid bijvoorbeeld bestaat uit schoon + heid, maar heid is geen zelfstandig woord. Het is een toevoegsel dat je achter een echt woord kunt plakken om een nieuw woord te maken (boosheid, eenheid, enz.). Dat geldt ook voor -schap (wetenschap), -achtig (regenachtig), -atie (documentatie), -je (Pietje), -es (zondares) en vele andere zogenoemde achtervoegsels. Er zijn ook voorvoegsels: be- (bebloed), ge- (gezeur), ont- (ontdoen), post- (postmodern), enzovoort. Al zijn die voor- en achtervoegsels geen zelfstandige woorden, ze hebben wel elk een betekenis. Zo betekent ge- voor een werkwoordstam (gelach, gevraag) dat de bedoelde handeling een tijdje voortduurt of almaar herhaald wordt. En -aard achter een bijvoeglijk naamwoord duidt op een persoon die met de genoemde eigenschap behept is (luiaard, gierigaard). Het valt niet altijd mee zo'n betekenis precies te omschrijven, maar een beetje taalgebruiker voelt de verschillen nauwkeurig genoeg aan om bij het maken van nieuwe woorden telkens het juiste toevoegsel te kiezen. En nieuwe woorden maken doen we allemaal, elke dag weer!
| |
| |
| |
● Mengvormen
Nieuwvormingen van de eerste soort - combinaties van twee bestaande woorden dus, zoals kerkenraad - worden samenstellingen genoemd. Die van de tweede soort - combinaties van een zelfstandig woord met een voor- of achtervoegsel, zoals kerkelijk of onraad - heten afleidingen. Dit zijn de twee grondvormen; in de praktijk komen we daarnaast diverse varianten tegen. Zo is een van de twee elementen soms niet een enkel woord, maar een rijtje woorden dat een eigen betekenis heeft (‘woordgroep’), zoals in blijf-van-mijn-lijfhuis, isgelijkteken en Willem de Zwijgerlaan. Ook komen we combinaties tegen van twéé zelfstandige woorden met een achtervoegsel, zoals eeneiig en woordvoerster. Deze mengvorm wordt ‘samenstellende afleiding’ genoemd. En verder zijn er natuurlijk allerlei onregelmatigheden, bijzondere gevallen en historische overblijfsels die het patroon nogal ondoorzichtig kunnen maken (zuinig ziet eruit als een afleiding, maar is min een zelfstandig woord?). Een volgende complicatie is dat elke samenstelling of afleiding weer als bouwsteen voor een nieuwe combinatie kan dienen. Zo wordt de broodvormige vrucht van een bepaalde Afrikaanse boom apenbrood genoemd. De boom zelf heet daarom apenbroodboom. De bast, een bekend handelsartikel, staat natuurlijk bekend als apenbroodboombast. De handelaar in dat spul is een... enzovoort. Al te lange ketens zijn niet handig in het gebruik, maar dat doet niets af aan hun ‘welgevormdheid’, hun aanvaardbaarheid in grammaticale zin.
| |
Geleed/ongeleed in onze woordenschat
In onze huidige woordenschat zijn de samenstellingen en afleidingen verre in de meerderheid. Bij een recente inventarisatie bleken de ongelede woorden (aap, Hoot, mies en zo) slechts zo'n 15% van de voorraad uit te maken. Dit aandeel schijnt nog verder af te nemen. Van de nieuwe trefwoorden die onlangs in de tiende uitgave van Verschuerens Groot Geïllustreerd Woordenboek zijn opgenomen, was nog maar 6% ongeleed. Natuurlijk zijn nieuwe combinaties niet altijd blijvertjes (wie doet er nog iets met die ruim zeventig moslim-woorden die twee jaar geleden in het Groene Boekje werden opgenomen?), maar dat neemt niet weg dat de toenemende omvang van onze woordenboeken vooral op hun rekening komt.
Illustratie: Reid, Geleijnse & Van Tol
| |
● In de overgang
Het maken van onderscheid tussen samenstelling en afleiding is niet alleen een zaak voor specialisten. Iedere taalgebruiker die correct wil spellen, zal zich daarmee moeten bezighouden. Spellingvoorschriften voor samenstellingen gelden namelijk in de regel niet voor afleidingen - en omgekeerd. Vandaar de verschillen in schrijfwijze tussen vrouwelijk en vrouwenlijk, tussen beëindigen en toe-eigenen, tussen mole-/naar en koren-/aar, tussen kopiist en ski-internaat, tussen zijig en zij-ingang. (Al deze voorbeelden zijn overgenomen uit de officiële Woordenlijst, maar het streepje in zij-ingang wordt niet door enig spellingvoorschrift vereist.)
Wie wil weten of een bepaalde woordcombinatie een samenstelling dan wel een afleiding is, zal moeten nagaan of er aan de constructie een toevoegsel te pas is gekomen. Dat is niet altijd eenvoudig, want voor- en achtervoegsels vormen niet zo'n gesloten groep als het op het eerste gezicht misschien lijkt. Zo hebben diverse voorvoegsels er in de loop van de tijd een betekenis bij gekregen, en in die nieuwe betekenis fungeren zij als zelfstandige woorden. Auto en kilo zijn al vrij oude gevallen; later bracht de afko-rage ons anti, ex, hetero, homo, intro, macro, mono, opper, para, porno, pre, stereo, tetra, ultra, video. Daardoor vallen autowrak en stereo-
| |
| |
meubel onder de samenstellingen, terwijl autosuggestie en stereofilm afleidingen zijn!
Bij achtervoegsels komen zulke verzelfstandigingen veel minder voor. Met bus (van ‘omnibus’), cello (van ‘violoncello’), isme, schap (in de zin van ‘bedrijfschap’) en enkele schertswoorden als goog, loog en peut hebben we het zo'n beetje gehad. Of weet u er tig meer?
| |
● Pseudo-achtervoegsels
Niet alleen zien we zo allerlei toevoegsels de status van zelfstandig woord verwerven, er valt ook een ontwikkeling in omgekeerde richting waar te nemen. Neem bijvoorbeeld het woord baron, dat het beeld oproept van een man van aanzienlijken huize, ook als het figuurlijk gebruikt wordt (‘Hij hangt weer de baron uit.’). Tegenwoordig lees je echter over textielbaronnen, havenbaronnen en drugsbaronnen, benamingen die niet bepaald adeldom suggereren. De betekenis is veeleer ‘een grote baas in de genoemde branche’. Die nieuwe betekenis functioneert echter alleen wanneer baron achter een ander woord geplaatst wordt. Dit nu is precies het kenmerk van een achtervoegsel. Sommige taalkundigen trekken daaruit de consequentie en zeggen dat baron (in díé betekenis natuurlijk) een achtervoegsel is. Andere zijn voorzichtiger en spreken van pseudo-achtervoegsel of zo.
Dit proces zoekt zijn slachtoffers niet alleen onder de hogere standen. Een boer is van huis uit iemand die de voortbrengselen van zijn grond verkoopt. De latere groenteboeren en eierboeren deden ook nog in landbouwproducten, zij het niet altijd van eigen bodem. De handelswaar van de schillenboer kwam niet van de boerderij, maar er zat tenminste nog een agrarisch luchtje aan. Bij visboer, kolenboer, sigarenboer en pomoboer is ook dat niet meer het geval; -boer betekent hier alleen nog ‘handelaar’, zoiets als -ier in kruidenier of -ist in bloemist. Een ander voorbeeld is bank, oorspronkelijk een bedrijf dat allerlei diensten in de financiële sfeer verricht, zoals het in bewaring nemen en ter beschikking stellen van geld. Tegenwoordig spreken we ook van bloedbank, spermabank en databank. Het woorddeel -bank betekent hier alleen nog ‘centrale bewaarplaats’, vergelijkbaar met het achtervoegsel -theek in biblio-, disco- of mediatheek. Conclusie: boer en bank kunnen als (pseudo-)achtervoegsels fungeren.
| |
● Volop in beweging
Ook aan de voorkant van het samengestelde woord is de zaak volop in beweging. Kanker heeft van huis uit een grimmige klank. Van oudsher doet dit woord denken aan ziekte, pijn en dood. Maar tegenwoordig spreekt men bij een beetje motregen al van kankerweer, en wie vijfhonderd meter te voet moet gaan, vindt dat een kankereind. Kanker- is hier kennelijk verworden tot een aanhef om afkeuring of ergernis over te brengen, net als kolere-, rot-, snert- en wegwerp-. Er zijn overigens ook (pseudo-)voorvoegsels met een minder negatieve lading: bloed-(mooi), knots-(gezellig), moord-(griet).
Wij kijken hier naar taalelementen die zich in een overgangsfase bevinden. Het zal niemand verwonderen dat de ene deskundige een bepaald geval anders klasseert dan de andere. Zo wordt bijvoorbeeld stik- (stikdonker, stikvol) in een bepaald woordenboek tot de voorvoegsels gerekend terwijl een ander daarvan (nog?) niet weten wil. Ook over klasse-, klote-, rete-, reuze- en zenuwe- wordt verschillend gedacht, maar aan het weglaten van de tussen-n is te zien dat er met deze groep iets aan de hand is. Het gaat om een ontwikkeling die bijvoorbeeld bij het woorddeel -rijk nog goed waarneembaar is. Bij bosrijk denken we misschien nog aan ‘rijk aan bos’, maar bij belangrijk en talrijk wordt het duidelijk dat -rijk tegenwoordig alleen nog maar een achtervoegsel is om ‘heel veel’ aan te duiden. Men heeft kunnen nagaan dat ook nietige woorddeeltjes als be-, ge en -lijk hun leven als volwaardig woord zijn begonnen. Misschien geldt dat wel voor alle voor- en achtervoegsels.
| |
Voorbeelden
Voorvoegsels
aarts-, anti-, be-, centi-, co-, contra-, de-, deci-, ex-, ge-, hecto-, her-, homo-, hyper-, kilo-, mega-, micro-, mono-, neo-, non-, oer-, on-, ont-, opper-, oxy-, para-, poly-, post-, pre-, pro-, quasi-, semi-, sub-, tele-, trans-, ultra-, ver-, wan-.
| |
Achtervoegsels
-aal, -aar, -aard, -achtig, -baar, -dom, -eel, -er, -erd, -erik, -es, -esk, -eur, -eus, -halve, -heid, -ie, -iek, -ier, -ig, -in, -ing, -isch, -isme, -ist, -itis, -je, -lei, -lijk, -ling, -loog, -loos, -matig, -ment, -nis, -oïde, -schap, -sel, -ster, -te, -teit, -theek, -trice, -tuur, -voud, -vuldig, -waarts, -wijs, -zaam.
| |
Pseudo-voorvoegsels
bere-, bloed-, bijna-, budget-, doorsnee-, instant-, jumbo-, klere-, mammoet-, marathon-, mis-, nul-, poep-, rete-, reuze-, rot-, solo-, stik-, stront-, top-, tyfus-,
| |
Pseudo-achtervoegsels
-baron, -boer, -centrum, -freak, -gebeuren, -marathon, -maffia, -plaatje, -stop, -vriendelijk, -winkel.
Deskundigen verschillen soms van mening over de vraag of een bepaald woorddeel nog een zelfstandig woord is dan wel een toevoegsel is geworden. Bovenstaande pseudo's zijn elk door minstens één taalkundige als zodanig aangemerkt.
|
|