| |
| |
| |
Wat is Limburgs?
Frens Bakker - dialectoloog, Nijmegen
‘Fries is een taal.’ Dankzij de Friese taalbeweging durft geen Nederlander nog iets anders te beweren. En Limburgs? ‘Dat is een dialect.’ Punt. Toch is menig Nederlander aan het twijfelen gebracht nu de regering besloten heeft ‘het Limburgs’ officieel te erkennen. Wat is dat precies, Limburgs? Is het een toontaal, te vergelijken met het Chinees?
Eerst even een misverstand de wereld uit helpen. Er zijn nog altijd Nederlanders die Nederlands met een Limburgs accent met Limburgs verwarren. Dus als Arnold Vanderlijde koffie aanprijst, praat hij Nederlands met een accent, maar hij praat geen Limburgs! Deed hij dat wel, dan zouden er ondertitels nodig zijn.
| |
● Geen eenheidstaal
Is er dan toch een Limburgse taal? Als je met taal eenheidstaal bedoelt, luidt het antwoord ‘nee’. Uit de verschillende dialecten is geen eenheidstaal geschapen die algemeen aanvaard is. Wel heeft Paul Prikken in zijn boek Taal van de Maas (1994) op eigen houtje een standaard-Limburgs samengesteld, maar dit voorstel is niet aanvaard. De voorstanders van een uniforme Limburgse schrijftaal vormen slechts een kleine minderheid. Tegenstanders wijzen op de grote verschillen tussen de dialecten of zien eenvoudig de noodzaak niet in van een tweede standaardtaal naast het Nederlands.
Limburgse teksten zijn dus altijd in een bepaald Limburgs dialect geschreven. De Limburgse dialectvereniging Veldeke heeft wel een spellingsysteem voor alle dialecten opgesteld, zodat een en dezelfde klank in elk dialect hetzelfde geschreven wordt. Doordat de provincie Limburg dit systeem hanteert, heeft deze schrijfwijze een semi-officiële status. Maar slechts een handjevol mensen kent het systeem goed, en (deels) in het dialect gestelde publicaties van de provincie zijn schaars. Een grotere invloed hebben plaatselijke dialectwoordenboeken en de werken van plaatselijke dialectschrijvers. Maar deze publicaties zijn vaak in een eigen spelling geschreven.
| |
Tonen in Limburg
Limburgs klinkt zangerig, vinden de meeste Nederlanders. Dat komt door toonverschillen tussen woorden. Een stoottoon is in de meeste Limburgse dialecten een tamelijk korte, hoge toon die lichtjes daalt. Een sleeptoon is langer en begint te dalen om daarna weer te stijgen tot een hoge toon. De tonen klinken altijd op de beklemtoonde lettergreep van een woord en strekken zich eventueel uit over de volgende lettergrepen:
stoottoon |
|
sleeptoon |
|
|
|
|
|
vrie |
|
vrie |
|
|
‘(ik) vrij’ |
|
‘(ik ben) vrij’ |
Andere woordparen die in het standaard-Nederlands hetzelfde klinken maar in het Limburgs onderscheiden worden door toon, zijn:
stoottoon |
|
sleeptoon |
|
zie |
|
zie |
|
|
‘kant, zijde’ |
|
‘zij (persoonlijk voornaamw.)’ |
boe |
|
boe |
|
|
‘(ik) bouw’ |
|
‘(de) bouw’ |
wies |
|
wies |
|
|
‘wijs, verstandig’ |
|
‘wijs, melodie’ |
In de meeste dialecten wordt ook het verschil tussen enkelvoud en meervoud van veel zelfstandige naamwoorden alleen uitgedrukt door middel van toon: berg betekent met een stoottoon ‘berg’ en met een sleeptoon ‘bergen’. Ook als Limburgers standaard-Nederlands spreken, laten ze af en toe een sleeptoon klinken. Die tonen zijn dan ook minstens even belangrijk voor het typisch Limburgse geluid als de zachte g.
| |
● Vooral overeenkomsten
De meeste sprekers van Limburgse dialecten kunnen elkaar verstaan als ze dialect spreken. Hoewel ze de dialectverschillen goed horen, hebben Limburgers toch het gevoel dat ze allemaal ‘Limburgs’ spreken. Een Venlonaar gebruikt zijn eigen dialect als hij in Maastricht een voorbijganger de weg vraagt. De Maastrichtse passant hoort meteen dat de ander geen Maastrichtenaar is, maar omdat hij diens dialect ook als Limburgs (h)erkent, antwoordt hij in het Maastrichts. Ze verstaan elkaar uitstekend. Vraagt echter iemand uit Mook - in het uiterste noorden van de provincie - in zijn dialect de weg in Maastricht, dan zal de Maastrichtse passant enigszins verward in het Nederlands antwoorden. Mooks klinkt in zijn oren niet Limburgs. (Mokenaren en Maastrichtenaren weten dat en praten daarom gewoonlijk Nederlands met elkaar.) Een Kerkradenaar spreekt in Maastricht weer wel dialect, maar past zijn eigen dialect een beetje aan, omdat dit sterk van het Maastrichts verschilt.
‘Hét Limburgs’ bestaat dus niet, maar ‘Limburgs’ kennelijk wel. Er bestaan blijkbaar overeenkomsten, waardoor de meeste Limburgers in het grootste deel van de provincie hun eigen dialect kunnen spreken en toch door iedereen worden verstaan. Welke elementen maken deze verschillende dialecten tot Limburgs? Opvallend zijn de klinkers. Waar het Nederlands ui (huis), oe (boek), ij (wijd) en ie (brief) heeft, kennen Limburgse dialecten vaak oe (hoes), oo (book), ie (wied) en ee (breef). Maar typisch Limburgs is dit niet, want in Oost-Nederland komen deze klanken ook voor. Dat geldt eveneens voor de sj-klank in school, en doe, doow voor ‘jij’; ook de t-uitval in ze drink komt elders in Nederland voor.
| |
● Sleeptonen
Waar zit hem dat specifiek Limburgse dan wel in? Ongetwijfeld in het zangerige accent. Het Limburgs is - net als het Chinees - een toontaal. Sommige woorden hebben een afgemeten uitspraak (met ‘stoottoon’), andere zijn zangerig (met ‘sleeptoon’). Een woord kan met sleeptoon iets totaal anders betekenen dan met stoottoon. Een paar Venlose voorbeelden: daag betekent met stoottoon ‘dag’, met sleeptoon ‘dagen’; d'n haas betekent met stoottoon ‘de haas’, met sleeptoon ‘de handschoen’. Nederlanders uit andere provincies horen die verschillen niet of nauwelijks en goed nazeggen vergt veel oefening. Voor Chinezen, wier taal vier (!) toonhoogtes kent, is dat een peulenschil- | |
| |
letje. Toen ik pas een Chinese vroeg de twee tonen van d'n haas na te zeggen, was haar eerste poging meteen goed!
Die ‘sleeptoon’ is zo'n wezenlijk onderdeel van het Limburgs dat veel dialectologen de sleeptoongrens als de uiterste noordgrens van het Limburgs beschouwen. Het dorpje America, bakermat van de groep Rowwen Hèze, ligt nog nét binnen het sleeptoongebied. Was zanger-tekstschrijver Jack Poels een dorp noordelijker geboren, dan had de groep geen Limburgs gezongen. Erg veel anders zou dat dan niet geklonken hebben, want in Noord-Limburg vloeien de Limburgse dialecten geleidelijk in de Kleverlandse over. (‘Kleverlands’ is de naam voor de dialecten in de driehoek Venray-Arnhem-Wezel.)
| |
● Ander typisch Limburgs
Naast de sleeptoon noem ik nog vijf andere typische kenmerken van het Limburgs.
• De verledentijdsuitgang.
In het Limburgs is er geen ‘'t kofschip-regel’: al in de Middeleeuwen werd daar enkel de uitgang -de gebruikt, en dat is nog steeds zo (‘ik poetste’: ich poedzde; ‘de gepoetste lamp’: de gepoedzde lamp).
• Het woordgeslacht.
Anders dan het (Noord-)Nederlands maakt het Limburgs een strikt onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden:
d'n auto |
de lamp |
't water |
dezen auto |
dees lamp |
dit water |
daen auto |
die lamp |
dat water |
mienen auto |
mien lamp |
mie water. |
Vooral het voorkomen van drie aparte vormen van het bezittelijk voornaamwoord is kenmerkend.
• Het meervoud.
Veel zelfstandige naamwoorden krijgen geen meervoudsuitgang: schoen: sjoon - sjoon; dag: daag (stoottoon) - daag (sleeptoon); smid: smeed - smeej; (loop)pad: paad - paej; tak: tak - tek; kam: kamp - kem.
• De werkwoordsuitgang.
Bepaalde werkwoorduitgangen van de tweede en derde persoon worden ook aan vraagwoorden en voegwoorden vastgeplakt:
Jij drinkt: Doe drinks
Ik vraag of jij drinkt: Ich vraog of-s doe drinks
U wilt: Geer wilt
Hoe u dat wilt doen: Wie-t geer dat wilt doon.
• Afleiding van werkwoorden.
Het Limburgs kent een eigen vorming van woorden door toevoeging van het voorvoegsel ge- en het achtervoegsel -s: Bijvoorbeeld: gedoons of gedeuns (‘gedoe’) en gevaers (‘rijtuig’), afgeleid van het werkwoord varen.
| |
● Grens in Duitsland
Waar wordt nu precies Limburgs gesproken? De duidelijkste grens is die met de Franse (Waalse) dialecten. Het Frans behoort immers tot een andere taalfamilie. We hebben al gezien dat de sleeptoon een van de belangrijkste kenmerken van het Limburgs is. Op grond daarvan is het Limburgs af te bakenen van het Brabants in het westen en het Kleverlands in het noorden. Op de kaart is te zien dat er ook Limburgs in België en Duitsland wordt gesproken. In België gebeurt dat vooral in Belgisch-Limburg, waar het dialect ook ‘Limburgs’ heet. Voor de ‘Limburgse’ dialecten in Duitsland gebruiken dialectologen de term Südniederfränkisch.
De grensbewoners aan de Duitse kant weten dat hun dialecten sterk op die in Limburg lijken, maar de ‘Duitse Limburgssprekenden’ weten meestal niet tot hoever nauwverwante dialecten in Duitsland reiken. Als je hun vraagt welk dialect ze spreken, dan komen ze niet verder dan de naam van het plaatselijke dialect. In de Duitse grensstreek bestaat dus geen bewustzijn van taalverwantschap en daarom bestaat er ook geen algemeen bekende overkoepelende term, zoals ‘Limburgs’ in Limburg.
De grenzen van het Limburgs
Net zoals het Limburgs in Nederland naar het Nederlands toe groeit, zo staan de dialecten aan de Duitse kant onder sterke Duitse invloed. Dat bleek duidelijk uit een proef aan de universiteit van Bonn. Studenten Duits kregen een band met gesproken dialect van Duitse en Nederlandse grensplaatsen te horen. De vraag was: welke sprekers zijn Nederlander en welke Duitser? Zelfs niet-Duitse studenten, onder wie een Tsjechische, konden de Nederlandse dialectsprekers feilloos van de Duitse onderscheiden.
| |
● Grenzen in Limburg
De naam voor de aangrenzende zuidelijke dialectgroep is Ripuarisch, van het Latijnse ripa ‘oever’ (van de Rijn). Het bekendste Ripuarische dialect is het Keuls. Voor Limburgers is dat goed te verstaan. In de Middeleeuwen was Keulen veruit de belangrijkste stad in de buurt en het is dan ook niet verwonderlijk dat de taal van Keulen het Limburgs heeft beïnvloed. De woorden ich (‘ik’) en ouch
| |
| |
(‘ook’) herinneren daar nog aan. In Nederlands-Limburg zijn de dialecten van Kerkrade, Vaals, Bocholtz en Simpelveld Ripuarisch en dus niet Limburgs.
Net als het Limburgs heeft het Ripuarisch een sleeptoon. Maar de Ripuarische dialecten gelden als Duitse dialecten, want net als in het Duits heeft het Ripuarisch de klankverschuivingen van t in ts of s en van k in ch ondergaan. Tijd, laten en maken zijn in het Ripuarisch tsied, losse en maache. Het Limburgs staat met tied, laote en make aan de Nederlandse kant. Ich en ouch zijn uitzonderingen, omdat k in het Limburgs gewoonlijk niet in ch is veranderd.
Net zo min als het Limburgs enkel in Nederlands-Limburg wordt gesproken, zijn alle dialecten in die provincie Limburgs: de dialecten in het uiterste noorden zijn Kleverlands en die in het uiterste zuidoosten Ripuarisch. De grenzen van Nederlands-Limburg vallen maar op twee plaatsen samen met de grenzen van het Limburgs. Onder Maastricht is de Nederlands-Belgische grens voor een deel (enkele kilometers) tevens de scheiding tussen het Limburgs en het Waals. En van Budel tot Meijel is de provinciegrens tegelijk de grens tussen het Limburgs en het Brabants. Budel hoort bij Noord-Brabant, maar er wordt een Limburgs dialect gesproken. Meijel hoort bij Limburg, maar men spreekt er een overwegend Brabants dialect. De provincie Limburg maakt overigens geen onderscheid en heeft voor alle dialecten in de provincie de minderheidstaalstatus aangevraagd.
| |
● Erkenning als taal?
We hebben gezien dat het Limburgs taalkundig en geografisch goed kan worden afgebakend. De taalverwantschap die Limburgssprekenden in Nederlands-Limburg met elkaar voelen, is dus gefundeerd. Doordat ze zowel Nederlands als Limburgs kennen, voelen ze zich tweetálig. Maar is het Limburgs daarmee ook een táál? Zelfs voor taalkundigen is dit een lastige vraag, want voor hen is het vaak moeilijk een grens tussen dialect en taal te trekken. Een van de redenen om het Fries als taal te beschouwen, is dat er als overkoepeling van de Friese dialecten een Friese standaardtaal bestaat. Aan die voorwaarde voldoet het Limburgs niet. Maar ook het Nedersaksisch - de dialecten van Groningen tot en met de Achterhoek - ontbeert een overkoepelende Nedersaksische standaardtaal. Hoe dan ook: de regering heeft voor het Nedersaksisch én het Limburgs de minderheidstaalstatus aangevraagd.
Net als taalkundigen vindt de politiek een eenheidstaal kennelijk geen absolute voorwaarde. Wat voor de politieke erkenning de doorslag gegeven heeft, is dat het bij zowel het Nedersaksisch als het Limburgs gaat om een groep nauw verwante dialecten die sterk van de nationale standaardtaal verschillen en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van die standaardtaal.
| |
Harde g en zachte g
‘Het Nederlands is geen taal, maar een keelziekte.’ Zulke uitspraken van buitenlanders worden veroorzaakt door één klank: de schrapende g. Toch kan die medeklinker op veel verschillende manieren uitgesproken worden. De twee bekendste uitspraken worden ‘hard’ en ‘zacht’ genoemd, al valt het onderscheid nauwelijks in decibellen uit te drukken.
Het verschil zit 'm in de plaats in de mond waar de klanken gevormd worden. Alle g's worden gemaakt door de achterkant van de tong iets omhoog te brengen en zo de mondholte iets te vernauwen. De luchtstroom begint door die vernauwing te bewegen en te ruisen. Dat is de klank van de ch, en als u uw stembanden laat trillen ook van de g. Het onderscheid tussen die twee klanken is in de Randstad al vrijwel verdwenen, en het komt ook elders in ons taalgebied steeds minder voor.
Bij een zachte g ligt de vernauwing tamelijk voor in de mond. De achterkant van de tong bevindt zich dan ongeveer op de plaats waar het harde gedeelte van het verhemelte overgaat in het wekere gedeelte (in de afbeelding aangegeven met de letter A). De zachte g klinkt overigens lang niet alleen onder de grote rivieren, maar ook op de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en in de Achterhoek.
Bij een harde g ligt de vernauwing verder achter in de mond. Er zijn verschillende gradaties in hardheid. De meeste Nederlanders boven de grote rivieren maken de vernauwing ongeveer op de plaats van de letter B in de afbeelding, met hun tong en hun zachte verhemelte. Merkwaardig genoeg wordt een harde g dus gemaakt op het zachte gedeelte en de zachte g op het harde. Vooral in de Randstad is er ook een steeds grotere groep mensen die een g maken met hun tong en hun huig (bij C). De huig gaat dan trillen en soms maakt de spreker ook nog een schrapend geluid in zijn keel. Zo'n uitspraak vinden veel Nederlanders te hard en lelijk. Dat lijkt trouwens wel een algemeen-menselijk gevoel: ook veel buitenlanders die voor het eerst Noord-Nederlands horen, storen zich aan die keelklanken. Een zachtere g vinden veel mensen lieflijker en beschaafder.
Voor wie goed luistert, kan een harde g overigens inderdaad net iets luider klinken dan een zachte. Hoe verder naar achter in de mond er een vernauwing gemaakt wordt, des te meer ruimte er in de mond is om de lucht te laten buitelen en ruisen. En dat veroorzaakt het gevoel van hardheid.
|
|