Woordenboek van de poëzie
Koprol
Guus Middag
Een koprol is volgens Van Dale een ‘buiteling over het hoofd, meestal als gymnastische oefening’. Rugrol zou een anatomisch juistere benaming zijn, en hoofdrol klinkt wat netter, maar dat woord betekent al iets anders. Misschien kan kop in koprol verklaard worden door een gevoeld verband met over de kop gaan, want een koprol is eigenlijk een rol waarbij men over de kop gaat. Er bestaat ook een achterwaartse variant van. Die is te zien in het gedicht ‘Dressuur’ van Th. Sontrop, uit zijn bundel Langzaam kromgroeien (1962):
Dressuur
De leeuw kijkt even verbaasd
als stamgasten met de biljartbal
zorgvuldig geklemd in de mond.
Maar even een duw met de tong...
en temmer Kakenkijker toont
Het gedicht gaat over een dressuurnummer in een circus, met een leeuw en een leeuwentemmer die in de piste van zand hun kunsten vertonen. Hier gaat het om het hoogtepunt, meestal tevens het slot van elke leeuwendressuur: het moment waarop de temmer zijn hoofd in de muil van de leeuw durft te steken.
De leeuwentemmer heeft van de dichter een mooie naam gekregen: Kakenkijker. Het is een woord dat doet denken aan smoelsmid en bekkentrekker: lekker klinkende, informele benamingen voor de tandarts. De suggestie die hierdoor even wordt gewekt is dat het de temmer om een gebitsinspectie zou gaan. En ook: dat niet hij, maar juist de leeuw bang zou moeten zijn.
Maar de temmer is op zijn beurt ook op zijn hoede. Zo gauw hij de tong van de leeuw tegen zijn hoofd voelt duwen, werpt hij zich snel achterover met een achterwaartse koprol. Het woord toont geeft aan dat het hier om een ingestudeerd onderdeel moet gaan. Soepele koprol achterover, op twee benen tot stand komen, buiging, einde optreden. Applaus.
In de eerste regels gaat het eerst nog even over biljarters die zo te zien ook een kunstje kunnen. Het moet hier wel gaan om een kroeggeintje, eerder iets voor aangeschoten stamgasten dan voor serieuze biljarters: wie kan een biljartbal tussen zijn kaken klemmen? De lol zit hem vooral in het probleem dat ontstaat als de bal eenmaal is ingebracht. In de herdruk van de bundel (in Gedichten 1962 - 1996) voorzag Sontrop het gedicht van deze aantekening: ‘De stamgasten met hun biljartbal zijn ontleend aan een Kronkel van S. Carmiggelt waarin hij beschrijft hoe deze roekeloze weddenschap veelal zijn besluit vindt in een ziekenhuis.’ Het gedicht suggereert dat de verbaasd kijkende biljarters de techniek van het verwijderen van de ingebrachte biljartbal hadden kunnen afkijken van de leeuw. Maar hoe dan precies?
Eerlijk gezegd drong toen pas tot mij door dat het in de tweede helft van het gedicht vermoedelijk helemaal niet gaat om een soepel uitgevoerde achterwaartse koprol, maar om een maar al te letterlijke rol van de kop. ‘Dressuur’ beschrijft een in de leeuwentemmerij klassiek bedrijfsongeval. De leeuw heeft toegehapt, het hoofd is er al af en het dier ziet zich opeens gesteld voor het probleem wat nu met deze harige biljartbal te doen - een niet ingestudeerd onderdeel dat zijn verbaasde gezichtsuitdrukking verklaart. Even duwen met de tong blijkt hem uit zijn benarde kaakbeklemming te kunnen bevrijden, waarna de kop van de arme temmer keurig in het zand rolt.
In het woordenboek van de poëzie kan aan het lemma koprol nu een tweede betekenis worden toegevoegd: een buiteling van het hoofd zelf, inzonderheid dat van ongelukkige leeuwentemmers.