| |
Nederland: Europees kampioen talenkennis?
Peter Burger
Nederland is een klein land, maar groot als handeldrijvende natie, en het talenwonder van Europa. In werkelijkheid kampt het Nederlandse bedrijfsleven met een ernstig tekort aan werknemers die een of meer vreemde talen beheersen. Waar zitten de lacunes? En: hoe jaag je onbedoeld een Spaanse groenteboer op de kast?
Nederlanders beroemen zich graag op hun kennis van vreemde talen. We hebben allemaal minstens één vreemde taal geleerd op school, en ons Engels is zo goed dat je je er bijna zorgen om zou maken - als we niet oppassen, gaat die taal op termijn het Nederlands zelfs vervangen.
De werkelijkheid is anders. Het bedrijfsleven kampt met een tekort aan werknemers die hun talen spreken en schrijven. Engels is niet genoeg: de behoefte aan Duits is minstens even sterk, zo bleek in 1990 uit een onderzoek van het Ministerie van Onderwijs; bij technische bedrijven is de vraag naar Duits zelfs groter.
Illustratie: Frank Dam
| |
● Misgelopen orders
Duits is geld waard: van elke gulden die Nederland in het buitenland verdient, komt maar 18 cent uit Engeland en de Verenigde Staten, en niet minder dan 48 cent uit Duitsland. En dan blijft er in Duitsland volgens een schatting van de Federatie voor de Nederlandse Export (Fenedex) per jaar nog voor vier miljard gulden aan gemiste orders liggen - door gebrek aan talenkennis.
Frankrijk zou volgens de Fenedex zelfs goed zijn voor twintig miljard aan misgelopen orders. Want wie spreekt er nog Frans? Sinds de invoering van de Mammoetwet in 1968 kiest slechts een kwart van de leerlingen in het voortgezet onderwijs Frans als examenvak. Telefonistes van exporterende bedrijven hebben er de grootste moeite mee (zie het kader op de volgende bladzijde).
‘De generatie die nu met de vut gaat, sprak en schreef nog zelf Frans. Voor hen hoefden we alleen correctiewerk te doen’, vertelt Danielle Lacoste. Lacoste werkt als tolk-vertaler op het vertaalbureau van de Nederlandse Spoorwegen. Zij vertaalt tech- | |
| |
nische rapporten, brieven en folders. Lacoste: ‘De laatste tien jaar vind je nauwelijks nog jonge mensen die het Frans beheersen. Er zijn wel NS-medewerkers die een aardig mondje Frans spreken, maar als er serieus zakengedaan wordt, moet er toch een tolk bij komen.’
•
‘De achteruitgang is begonnen met de Mammoetwet. Die vakkenpakketten, dat is de ergste fout die er gemaakt is.’
•
Maar het Engels van Nederlanders is toch nog steeds onovertroffen? ‘Zelfs ingenieurs en doctors die bij bedrijven als TNO, Akzo en DSM werken en redelijk Engels spreken, maken door gebrek aan ervaring elementaire fouten als ze de taal schrijven’, aldus George Pogany. Pogany, directeur van International Scientific Services in Naarden, verzorgt bedrijfstrainingen in internationaal onderhandelen en technisch rapporteren. ‘Veel Nederlanders maken fouten met het verschil tussen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden: good done in plaats van well done, easy in plaats van easily. Ze verwarren advise en advice, lend en borrow, en zeggen dingen als I don't know too, in plaats van I don't know either.’
| |
Pardon?
Franse drugstoeristen weten de weg naar Rotterdam wel te vinden, en anders worden zij vanaf de grens begeleid door speciale gidsen. Dat is een service waar Nederlandse exporteurs een voorbeeld aan kunnen nemen. Want wat gebeurt er als een Frans bedrijf zaken wil doen in Nederland? In 1996 nam het Talencentrum Den Haag de proef op de som. In opdracht van de Federatie voor de Nederlandse Export belden twee docenten van deze talenschool 200 Nederlandse exportbedrijven. In het Frans vroegen ze om eenvoudige informatie: adressen, routebeschrijvingen, bereikbaarheid. ‘C'est facile ou difficile de stationner chez vous? Est-ce que vous avez votre propre parking?’
De resultaten waren onthutsend. Acht telefonistes - onder wie een van een grote bank in Amsterdam - gooiden na de eerste vraag de hoorn erop. Bij 53 ondernemingen kwam ook na minutenlang doorverbinden niemand aan de lijn die voldoende Frans sprak om de vragen te beantwoorden. Alles bij elkaar bleken 108 van de 200 exportbedrijven niet in staat om Franse klanten de meest elementaire inlichtingen te verstrekken.
De overige 92 konden de gewenste informatie wel leveren. Uitblinker was de kantoorartikelenfirma Ahrend International in Nieuwegein, waar Sabine Knip in vloeiend Frans de potentiële kopers te woord stond. Knip, die twee jaar Frans heeft gestudeerd, ontving een retourtje Parijs per TGV, en kreeg uit handen van de Franse ambassadeur de Taaltrofee van het Talencentrum uitgereikt.
| |
● Vakkenpakketten
Was het talenonderwijs vroeger beter? Tolk-vertaler Spaans Fernando G. Egas Repáraz denkt van weI: ‘Het Nederlandse vreemdetalenonderwijs was uitstekend - toen ik eindexamen hbs deed, moest je examen doen in drie vreemde talen. De achteruitgang is begonnen met de Mammoetwet. Die vakkenpakketten, dat is de ergste fout die er gemaakt is. Bovendien is er op middelbare scholen jarenlang zo weinig gedaan aan grammatica, dat zelfs de lerarenopleiding moet beginnen met een cursus ontleden voor aankomende leraren vreemde talen.’
En zonder grammatica kun je geen vreemde taal leren, meent Egas. ‘In het vreemdetalenonderwijs is de communicatieve methode veel te lang toonaangevend geweest: veel praten, weinig grammatica. Dat werkt wel als je in het land zelf verblijft en de hele dag die taal kunt horen. Maar voor Nederlandse scholieren die Frans of Spaans leren, is de grammaticavertaalmethode beter geschikt.’
Vooral in het middelbaar beroepsonderwijs heeft eenzijdige aandacht voor communicatieve vaardigheden, gecombineerd met een minimaal aantal lesuren, geleid tot bedroevende resultaten. Mbo-leerlingen krijgen gemiddeld een uur Engels en een uur Duits per week. Uit een recent onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut blijkt dat er weinig geschikt lesmateriaal bestaat en dat de leraren moeite hebben met de niveauverschillen tussen de leerlingen, die afkomstig zijn van vbo, mavo en havo.
| |
● Informatie rondpompen
De toestand van het talenonderwijs in het mbo is alarmerend, bevestigt Dirk Tuin. Tuin is coördinerend beleidsadviseur van het Nationaal Bureau voor Moderne Vreemde Talen. Hoofddoel van deze overheidsinstelling is het aanbod van het talenonderwijs beter af te stemmen op de behoeften van de maatschappij.
Het Bureau is de opvolger van het Nationaal Actieprogramma Vreemde Talen, dat in januari 1996 werd afgesloten met een somber eindrapport van de verantwoordelijke taakgroep. Tuin: ‘Het Actieprogramma heeft vier jaar geduurd, maar veranderingen in het onderwijs hebben veel meer tijd nodig. Misschien wel tien of vijftien jaar.’ Het Bureau, een beleidsinstrument van het Ministerie van Onderwijs, informeert, adviseert en signaleert: ‘Onze taak is het rondpompen van informatie.’
Zelfs het bedrijfsleven lijkt nog niet voldoende doordrongen van het belang van vreemde talen. Symptomatisch is de toestand in het mbo, waar de toekomstige werkgevers in 1993 een grotere vinger in de pap kregen bij het vaststellen van de exameneisen. Sindsdien zijn de vereisten voor beroepstechnische vakken aangescherpt, maar is het aantal uren voor vreemde talen gedaald.
Het niveau van talenkennis in Nederland is nog steeds hoog vergeleken bij de buren, maar landen met grote talen, zoals Engeland en Duitsland, wentelen zich niet in zelfgenoegzaamheid. Tuin: ‘Onze buurlanden zijn bezig met een inhaalrace. In Engeland wordt op grote schaal Duits geleerd, in Duitsland is Engels de eer- | |
| |
ste vreemde taal. Als onze buurlanden, die zelf al een wereldtaal als moedertaal hebben, een tweede taal verplicht stellen, moeten wij wel van zeer goeden huize komen om een Engelsman die Duits beheerst of een Duitser die Engels beheerst te evenaren.’
Illustraties uit: Pat Andrea en Herman Pieter de Boer, Nederlands gebarenboekje. Amsterdam/Antwerpen, Elsevier Manteau, 1981
In Nederland: getikt.
In Spanje en Frankrijk: koppie-koppie.
In Nederland: koppie-koppie.
In Spanje en Frankrijk: getikt.
| |
Gebarentaal internationaal
In vreemde landen is alles anders. Zelfs gebarentaal kan verwarrend verschillen van wat we gewend zijn. Grieken bewegen hun kin omhoog om ‘nee’ te zeggen, Bulgaren wiegen hun hoofd heen en weer als ze 'ja' bedoelen.
Vergissingen kunnen pijnlijk zijn. Om aan te duiden dat het wel goed zit met iemands hersens, tikken Nederlanders tegen hun slaap: koppie-koppie. Fransen en Spanjaarden verstaan dat gebaar echter als een belediging: dom, getikt, niet goed wijs. Om intelligentie aan te prijzen, wijzen zij juist op hun voorhoofd.
Meer dan pijnlijk was het volgende misverstand. Toen twee Zweden, op vakantie in Spanje, langs een legerbasis aan de kust zwommen, zagen zij een wachtlopende soldaat naar hen wuiven. De man maakte het wapperende gebaar waarmee Spanjaarden iemand vragen of bevelen dichterbij te komen. ‘Dat gebeurt, net als bij ons, met een wenkende hand’, legt Spanje-kenner Maarten Steenmeijer uit, die het verhaal vertelt in Spanje is anders (1992). Spanjaarden wapperen echter niet zoals Noord-Europeanen met de handpalm naar boven, maar met de palm naar beneden, waardoor hun wenk lijkt op ons gebaar voor ‘Ga weg!’. Dat wisten de twee Zweden niet, en wat er vervolgens gebeurt, heeft een hoog broodje-aapgehalte: ‘Toen de twee welwillende toeristen niet naar hem toekwamen maar meenden het bevel te gehoorzamen door weg te zwemmen, werd het vuur geopend. Het was tweemaal raak.’
| |
● Tomaatjes
Zullen Nederlanders ooit kunnen concurreren met Engelse en Duitse moedertaalsprekers? Wanneer beheers je een vreemde taal eigenlijk echt? George Pogany: ‘Als een Engelsman zegt: You can say that again, betekent dat niet dat hij je niet heeft verstaan, maar dat hij het met je eens is. En als je vrouw ziek is, zal een Engelse collega zeggen: I hope your wife will soon be better. Met I hope drukt hij geen hoop uit, maar wenst hij haar een spoedig herstel toe. Dan moet je dus niet antwoorden So do I, maar Thank you.’
Nog lastiger om onder de knie te krijgen zijn culturele verschillen: beleefdheid is iets anders dan politesse. Op school hebben veel Nederlanders geleerd dat Fransen minder snel tutoyeren. Dus blijven ze hun zakenrelaties beleefd met vous aanspreken. Maar er bestaat een tussenmogelijkheid die de meeste Nederlanders niet kennen. Lacoste: ‘Wanneer je iemand langer kent, noem je die bij de voornaam, maar je blijft vous zeggen; tu bewaar je voor echte intimi.’
Veel buitenlanders kennen Neder- | |
| |
landers als betrouwbare, maar wat botte zakenpartners. Maar voor Spanjaarden kunnen Nederlanders juist overdreven beleefd klinken. Egas: ‘Nederlanders kunnen hun verzoeken zo omslachtig inkleden: “Zou u zo vriendelijk willen zijn mij een pond tomaten te geven?” Letterlijk vertaald wordt dat: Usted tenga la amabilidad de ponerme medio kilo de tomates? Als je dat tegen een Spaanse groenteboer zegt, denkt die dat je hem voor de gek houdt. Tomaten verkopen is zijn werk en daarom vindt hij de gebiedende wijs beleefd genoeg: Póngame medio kilo de tomates - “Geef mij een pond tomaten.” Ook als je de weg naar het postkantoor vraagt, kun je volstaan met Por favor, correos?, in plaats van Por favor, me pudiera decir dónde está la oficina de correos?’
En beperk het gesprek bij de eerste kennismaking tot koetjes en kalfjes, adviseert Egas. De Nederlandse tulpen, grachten en molens zijn veilig. Stel geen vragen waardoor de ander zijn gezicht kan verliezen: ‘Bent u getrouwd? Hebt u leuk werk? Hoeveel verdient u?’
Hoeveel iemand verdient? Dat kun je gerust vragen als je kennismaakt met een Hongaar, zegt Pogany, die opgroeide in Hongarije en voor zijn komst naar Nederland dertien jaar in Engeland woonde. ‘Maar Engelsen zijn weer gesteld op hun privacy - my home is my castle. Bij hen moet je persoonlijke vragen vermijden.’
| |
● Typisch Nederlands
Nederlanders worden volgens Pogany gewaardeerd omdat ze recht door zee zijn: afspraak is afspraak. Maar hun directheid wordt niet altijd op prijs gesteld. ‘Amerikanen leren om altijd positief te zijn. Ik heb Amerikaanse schrijfsoftware die me waarschuwt als ik negatieve woorden gebruik als nee en klein. Die moet je omzetten in positieve. Als iemand een technische presentatie houdt, kan een Nederlander zeggen dat hij het niet eens was met het eerste punt. Een Amerikaan geeft positieve feedback: “Ik vond het tweede punt heel interessant.” Als je dat zegt, stokt het gesprek veel minder snel; op positief commentaar kun je voortbouwen.’
Wat alle buitenlanders verbaast, is de Nederlandse overleg- en vergadercultuur. Lacoste: ‘Typisch Nederlands zijn woorden als invulling en beleid. Die kun je vaak alleen vertalen als je eerst de auteur belt om te vragen wat hij bedoelt.’
Nederlandse werknemers willen alles uitgelegd krijgen van hun baas, vindt Pogany. ‘Nederlanders zijn veel systematischer dan Engelsen. Engelsen vinden Nederlandse bedrijven daardoor overdreven bureaucratisch. Alles moet hier vastgelegd worden. Toen ik uit Engeland naar Nederland verhuisde, zag ik in een park overal bordjes met Verboden. In Engeland had je die niet. Ik dacht dat ik in dit land erg moest oppassen om niets fout te doen, maar een collega zei: “Je hoeft je alleen maar zorgen te maken als er staat Streng verboden.”’
| |
● Fout van niveau
Kun je je een vreemde taal en cultuur ooit volledig eigen maken? Lacoste: ‘We werken hier op het vertaalbureau van de NS alleen met native speakers. Die kennen de cultuur waarin ze vertalen nu eenmaal beter. Om een voorbeeld te geven: vorig jaar moest ik een toeristische folder vertalen in het Frans. In die folder stond iets als: “Daar vind je een mooi kasteel.” Daar kun je geen beau château van maken, want een mooi kasteel is misschien iets bijzonders voor een Nederlander, maar een Fransman kijkt daar echt niet van op. Je moet dus iets toevoegen wat dat kasteel echt bijzonder maakt.’
Vertaalfouten - ze komen in de beste kringen voor. Een paar jaar geleden hing een Nederlandse vliegtuigmaatschappij de Parijse metrostations vol met affiches: ‘Le vol à haut niveau’, een letterlijke vertaling van de slagzin ‘Vliegen op hoog niveau’. Correct vertaald, grammaticaal niets op aan te merken, alleen: het betekent óók ‘Diefstal op hoog niveau.’
|
|