● Onguur weer
? Spreken van onguur weer is voor mij niet mogelijk. Volgens mij kun je alleen spreken van guur weer (als het koud is) en van ongure personen (als je ze niet vertrouwt). Maar Van Dale geeft bij onguur ook de betekenis ‘bar’. Kun je dan toch spreken van onguur weer?
! Onguur weer is verouderd Nederlands; onze voorkeur gaat - net als de uwe - uit naar guur weer.
Onguur bestaat uit het ontkennende voorvoegsel on- en het bijvoeglijk naamwoord guur, dat is voortgekomen uit het Middelnederlandse gehuere. Gehuere betekende ‘lieflijk’. On-guur betekent dus ‘niet-lieflijk’, ofwel ‘ruw’, ‘schrikwekkend’.
Guur is volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) waarschijnlijk ‘bij valsche gevolgtrekking’ van onguur afgeleid. Mogelijk ging men in onguur het tweede lid (guur) negatief opvatten; on- leek daardoor overbodig. Bovendien krijgt on- weinig nadruk in de uitspraak, waardoor het gemakkelijk kon wegslijten.
Guur en onguur hadden aanvankelijk ongeveer dezelfde betekenis. Het WNT noemt als ‘thans nog gebruikelijke toepassingen’ van guur: guur winterweer, de gure wintertijd (‘bar’) en een guur oord (‘onherbergzaam’). Onguur kon volgens het WNT op alles worden toegepast wat akelig of onaantrekkelijk was: personen (een ongure tiran), gemoedsbewegingen en uitingen (ongure dromen, ongure lust), dieren (een onguur beest), stoffelijke zaken (ongure spijzen) én de natuur en haar verschijnselen (ongure buien).
Van Dale baseert zich voor een groot deel op het WNT, en noemt daardoor (nog) de laatste toepassing van onguur, met de toevoeging ‘weinig gebruikt’. De recente handwoordenboeken vermelden bij guur ‘winderig en koud’ en bij onguur ‘schrikwekkend, bars, gemeen, ruw’. De woorden hebben een gebruiksverandering ondergaan; guur heeft tegenwoordig alleen betrekking op het weer; onguur meestal op personen.