Onze Taal. Jaargang 66
(1997)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Ministerin, première, bodin...
| |
● Leser und LeserinnenIn de ons omringende landen wordt op heel verschillende manieren op dit probleem gereageerd.Ga naar eindnoot* In Duitsland bijvoorbeeld zal geen krant het meer wagen over unsere verehrten Leser te schrijven; het is altijd Leser und Leserinnen, hoe vermoeiend dat op den duur ook werkt. In de Angelsaksische wereld gaat het juist de andere kant op. Van oudsher is daar al vaak één beroepsnaam voor zowel mannen als vrouwen gangbaar: teacher, secretary, operator. Waar wel een specifiek vrouwelijke benaming bestaat, raakt deze tegenwoordig menigmaal buiten gebruik. De manageress gaat zich manager noemen en we zien de opkomst van geheel nieuwe, sekseneutrale aanduidingen: chairperson voor zowel chairman als chairwoman, flight attendant voor stewardess en steward.
Frankrijk is een geval apart. De grammaticale problematiek ligt er anders dan bij ons (l'ingénieur Yvonne Z. est mort of morte?). In 1984 kwam er een regeringscommissie die moest nagaan of de vervrouwelijking van persoonsnamen op ruimere schaal kon worden toegepast. De Académie française verklaarde zich vierkant tegen dat idee. Daar kwam zwaar taaltheoretisch geschut aan te pas. De termen mannelijk en vrouwelijk zouden ongeschikt zijn om woordgeslachten aan te duiden en vervangen moeten worden door neutraal en niet-neutraal (genre non marqué, genre marqué). Die neutraliteit heeft natuurlijk betrekking op het biologische geslacht, de sekse. Het niet-neutrale geslacht verwijst altijd naar één sekse, de vrouwelijke (‘Bij het ongeval waren twee inwoonsters van onze stad betrokken’). Het neutrale geslacht kan daarentegen beide sekses omvatten (‘Onze stad telt 30.000 inwoners’). Hieruit volgt, zo zegt de Académie, dat de gelijkstelling van mannen en vrouwen in dit opzicht alleen bereikt kan worden door het gebruik van vrouwelijke nevenvormen af te raden - behalve wanneer het een algemeen gangbare term betreft (actrice). Het opzettelijk creëren van zulke nevenvormen kan zelfs averechts werken doordat het nieuwe woord een ongunstige bijklank krijgt (cheffesse, poétesse). | |
● Pikante ruzieDe Franse taalbewakers voelen kennelijk niets voor de Duitse oplossing (aparte aanduidingen voor mannen en vrouwen over de hele linie, ofwel differentiëring). Hun sympathie gaat uit naar de Engels/Amerikaanse ontwikkeling (steeds minder specifieke aanduidingen voor vrouwen, ofwel neutralisering). In elk geval kan de invoering van nieuwe benamingen vol- | |
[pagina 11]
| |
gens hen beter aan de taalgebruikers worden overgelaten. Zij hebben hun zin gekregen, want het werk van de commissie is ten slotte verzand in een nogal vrijblijvende circulaire aan de overheidsdiensten.
De Académie française mag deze slag in eigen land gewonnen hebben, in het Franstalige deel van België bleek men er heel anders over te denken. Daar werd in 1993 een besluit uitgevaardigd dat het gebruik van vrouwelijke nevenvormen verplicht stelt voor overheid, onderwijs en de arbeidsmarkt. De bijlagen (een complete grammatica voor het construeren van zulke nevenvormen en een lijst met 1500 voorbeelden) leidden tot pikante familieruzies tussen de Académie française en haar Frans-Belgische zuster en gaven de kranten maandenlang stof voor sappige dubbelzinnigheden. (Een vrouwelijke entraîneur (‘trainer’) heet voortaan entraîneuse, maar dat betekende tot nu toe ‘animeermeisje’.) Het is intussen stil geworden rondom dit besluit, maar formeel is het nog steeds van kracht. | |
● ‘Keurig Nederlands’De gang van zaken in Nederland sluit goed aan bij het standpunt van de Académie française en de Angelsaksische praktijk. Tot nu toe heeft de overheid op dit punt niet geprobeerd in de taalontwikkeling in te grijpen. Wel hebben enkele sekseneutrale benamingen, zoals brandwacht en verpleegkundige, spontaan ingang gevonden. Van een neiging om specifiek vrouwelijke beroepsnamen te creëren, valt echter weinig te bespeuren. (Een vrouwelijk lid van de Hoge Raad heet gewoon raadsheer en de Grondwet spreekt, na vier opeenvolgende vrouwelijke staatshoofden, nog steeds van ‘de Koning’.) De trend gaat veeleer richting uniseks, vooral bij de jongere generaties. Zelfs reeds bestaande vervrouwelijkingen worden genegeerd. Wie noemt zich tegenwoordig nog doctoranda?
In Vlaanderen ligt dat allemaal een tikkeltje anders. Woorden als dokteres en artse zijn daar heel gangbaar, en onlangs liet de premier nog weten dat hij ministerin ‘keurig Nederlands’ vindt. Het project voor een tegenhanger van het sinds 1993 in Franstalig België geldende besluit is dan ook nooit van de baan geweest. Als eerste stap liet de Vlaamse overheid een ‘Handleiding voor de taalvervrouwelijking’ samenstellen. Deze bestond, net als het Franstalige model, uit een stel grammaticale regels en een woordenlijst. De 2500 voorbeelden omvatten niet alleen beroepsaanduidingen, maar ook andere persoonsnamen, zoals bouwwouw, amatrice en wijsgere. Dit stuk werd voorgelegd aan de Nederlandse Taalunie.
Bij de Taalunie zijn de taalkundige aspecten van de Handleiding onder de loep genomen door een werkgroep ad hoc, waarvan de samenstelling een klein wonder van politiek-correcte acrobatie mag heten: evenveel Belgen als Nederlanders, vrouwen als mannen, hoogleraren als docenten, leden van de Taaladviescommissie (een orgaan van de Taalunie) als buitenstaanders. Aan al deze evenwichtseisen werd voldaan binnen een gezelschap van vier personen! Op grond van de bevindingen van deze werkgroep verklaart de Taaladviescommissie zich tegenstander van de in de Handleiding bepleite differentiëring. Een van de motieven is dat door het creëren van vrouwelijke nevenvormen (zoals lijsttrekster) de grondwoorden (lijsttrekker in dit geval) geleidelijk een uitsluitend mannelijke betekenis krijgen. Zij verliezen dus de sekseneutrale betekenis die zij daarnaast óók hebben. Toch is er vaak behoefte aan een sekseneutrale term, bijvoorbeeld in een zin als ‘Het is nog niet bekend of bij de volgende verkiezingen een man of een vrouw lijsttrekker wordt van de SP.’ Het houthakkersprobleem dus. De commissie doet er nog een schepje bovenop door op te merken dat, mocht de Handleiding ooit wet worden, we in de toekomst zullen moeten spreken van leraren- en leraressenkamer, voorzitters- en voorzitstershamer, enz. Illustratie: Frank Dam
| |
● Spontane evolutieEr is ook een meer technisch bezwaar tegen algehele differentiëring. Vele beroepsnamen lenen zich eenvoudig niet voor vervrouwelijking (bediende, deskundige, accountant, manager, executive), terwijl andere op meer dan één manier vervrouwelijkt kunnen worden (monteur > monteuse/montrice/monteurster). Voor de logge Duitse oplossing (almaar ‘elektriekers en elektrieksters’) | |
[pagina 12]
| |
voelt de commissie evenmin. Zij citeert als afschrikwekkend voorbeeld een in de Handleiding aangetroffen modelzin: ‘Marcia Haydée, één van de grootste dramatische dansers of danseressen van het ogenblik’. Zij had ook kunnen wijzen op de eveneens in de Handleiding voorkomende neutraliseringsvoorschriften, zoals ‘schipbreuk lijden zonder dat iemand gered wordt’ ter vervanging van ‘met man en muis vergaan’.
Een volgend argument tegen differentiëring is dat in de samenleving een beweging in omgekeerde richting valt waar te nemen. Van huis uit mannelijke beroepsnamen worden gaandeweg ook voor (en door!) vrouwen gebruikt. Tandarts en minister bijvoorbeeld. Woorden als loodgieter en metselaar zullen volgen naarmate meer vrouwen die beroepen gaan uitoefenen. De voorstellen in de Handleiding, die het mannelijke karakter van dergelijke woorden wil behouden, ‘gaan in tegen de spontane evolutie’. | |
● Maakbaarheid van taalDe commissie bespreekt niet alleen de woordvormingsregels van de Handleiding, maar ook de woordenlijst. Die lijst is een lachertje. Voorbeelden als autore, bodin, censeuse, consule, frezeres, geneesvrouw, hooglerare, impresaria, lichtmatrose, liftmeid, ministra, notaresklerke, première, schipperes/schipperin/schipster, verhuizeres, slageres/slaagster en vildster doen denken aan een routevoorschrift opgesteld door iemand die wel kan kaartlezen maar het betrokken gebied niet uit eigen ervaring kent en dus geen weet heeft van inrijverboden of andere verkeersbeperkingen. De commissie stelt vast dat vele figuren uit dit taalkundig gruwelkabinet niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse grammatica. ‘Daardoor stroken ze niet met de intuïties van de Nederlandse taalgebruikers.’
Tot slot hekelt de commissie het naïeve geloof in de mogelijkheid om per decreet nieuwe woorden en zelfs nieuwe grammaticaregels te kunnen invoeren. Zij gebruikt de term naïef echter niet en spreekt barmhartig van ‘een te optimistische visie over de maakbaarheid van taal’. Als ambtenaren gedwongen worden de nieuwe termen te gebruiken (daadster! bakkeres!), zou de kloof tussen ambtelijke en ‘natuurlijke’ taal weleens groter kunnen worden. Overigens betwijfelt de commissie - en dit is natuurlijk de doodklap voor het hele project - of dergelijke ingrepen de rol en de status van de vrouw in de samenleving kunnen beïnvloeden. | |
● Uitsluitend beschrijvendDe conclusies luiden, kort samengevat: geen gedwongen differentiëring of neutralisering; laat het taalgebruik in deze materie over aan de taalgebruikers; doe alleen iets tegen seksistisch taalgebruik in overheidsgeschriften. Dat sluit heel aardig aan bij het standpunt van de Académie française en bij de Angelsaksische en de Nederlandse praktijk. Het stemt ook overeen met de opvattingen van een ander orgaan van de Taalunie, de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. Deze is van oordeel dat de bevordering van de maatschappelijke positie van vrouwen ‘niet dient te worden nagestreefd langs de weg van taalplanning’.
Bij het doornemen van de diverse stukken krijgt men de indruk dat binnen de Taalunie een meervoudige richtingenstrijd is uitgevochten. Het ging enerzijds om differentiëring of neutralisering van beroepsnamen, anderzijds om de keus tussen wel of geen overheidsbemoeiing. Welke partij er gewonnen heeft, is te lezen tussen de regels van een besluit van het Comité van Ministers (het bestuursorgaan van de Taalunie) uit oktober 1996. In dit stuk wordt vastgesteld dat het gebruik van sekseneutrale benamingen terrein wint en dat er ‘onvoldoende consensus’ bestaat om van overheidswege regels of namen voor te schrijven. Er komt maar één actie: de publicatie van een verhandeling over het vermijden van seksediscriminatie in taalgebruik. Deze zal vergezeld gaan van een lijst van gangbare beroepsnamen, inclusief de vrouwelijke nevenvormen. Hiermee wordt echter geen reglementering beoogd; de studie heeft een ‘uitsluitend beschrijvend karakter’. De voorstanders van een spontane taalontwikkeling kunnen deze slag wel als gewonnen beschouwen. | |
Uit het advies van de Taaladviescommissie over de ‘Handleiding voor de taalvervrouwelijking’‘Op basis van de vigerende woordvormingsprincipes van het Nederlands zijn een groot aantal nieuwvormen als ongrammaticaal te beschouwen. Hieronder volgt een greep uit de meest vreemde gevallen. |