Uit de jaargangen
Nu de vormen van vernieuwing.
Wat de populair-spontane belangt, wanneer daartegen geen bezwaren van bijzonderen aard kunnen worden geopperd (b.v. van teveel ruwheid) dan moet men er niet tegen ingaan. Men behoeft zulke vormen daarom nog niet over te nemen, maar men moet het gebruik in 't algemeen ongemoeid laten.
Een paar voorbeelden.
Leuk wordt allang gebezigd in den zin van ‘aardig’. Foutief; de eigenlijke beteekenis is: oolijk-bedaard, ook wel: zich van den domme houdend. Maar de nieuwe beteekenis is er zoo goed ingegaan omdat ze aan een behoefte voldeed.
Fijn is oorspronkelijk uitsluitend het tegengestelde van grof. Maar in nieuwen zin, uit studentikoos gebruik voortgekomen, is het ook: mooi, goed, aardig, prettig. Door dezelfde oorzaak als die van 't vorige voorbeeld.
Opletten en zich indenken worden tegenwoordig meer en meer overgankelijk gebruikt. (‘Heb je dat opgelet?’ ‘Ik kan me dat niet indenken’). Gruwelijk om te hooren (of te lezen) voor wie geleerd heeft: ‘Heb je daarop gelet?’ en: ‘Ik kan me daar niet in denken’. Maar nòg een generatie en deze laatste vormen zullen misschien even foutief worden geacht als wij het nu de eerste doen.
Je dat. Dooreenhaspeling van twee zegswijzen: ‘je ware’ en ‘dàt’ (‘het is niet je ware’ of ook wel ‘het is niet je’ zei men voorheen en: ‘Het is niet dàt’). Doch wat schaadt die verhaspeling?
Onze Taal, september 1933, blz. 17-18