Uit de jaargangen
Hoe het niet moet.
Al meer dan eens hebben wij gewaarschuwd tegen muggenzifterij op taalgebied. Er is geen beter middel om lezers af te schrikken en baloorig te maken dan het vitten op kleinigheden. Een afschrikwekkend voorbeeld van zulke taalkundige mikroskopie vinden wij in het laatste nummer van ‘De Journalist’, het orgaan van de Ned. Journalistenkring. Een der leden bekritiseert in dat nummer de taalkritiek van Dr. H. Polak (ons medebestuurslid, die ook lid is van de N.J.K.) en vindt b.v. dat het woord ‘arbeiderspers’ niet deugt, dat men niet mag zeggen: ‘wijlen Mr. J.A. Levy heeft...’, dat het mal is om te schrijven: ‘Vele taalkundigen hebben zich met een zucht neergelegd’... Want een ‘arbeiderspers zou een pers zijn ‘waarin arbeiders worden fijngedrukt’, wijlen Mr. J.A. Levy had... en de vele taalkundigen zijn rechtop blijven zitten of staan.
Daargelaten dat wij elk van deze drie beweringen onjuist of misplaatst vinden, getuigen ze van een pietluttigheid die ons weinig sympathiek is en waartegen ook de redacteur van ‘De Journalist’ zich verzet. Wij waarschuwen tegen het volgen van zulke voorbeelden. Laat hen, wier geest nu eenmaal zoo mikroskopisch geneigd is, zich vermeien in het beschouwen en becritiseeren van eigen werk, maar laat hen zich onthouden van het vermanen van anderen.
Want met zulke dorre schoolmeesterden schrikt men anderen af en wekt men deze stemming: Als het schrijven van goed Nederlandsch zóó moeilijk is, dan geef ik het maar op.
Zoodat men het tegendeel bereikt van wat men met zulke critiek beoogt.
Onze Taal, januari 1933, blz. 10