Sofie 6
Na de babytijd verwerft een peuter door nieuwsgierigheid en verwondering de moedertaal beetje bij beetje. Jeroen Kramer is anglist, presentator van het tv-programma ‘Klokhuis’, maar vooral ook vader. In een serie korte artikelen belicht hij enkele episoden uit de taalontwikkeling van dochter en peuter Sofie.
Omdat onze dochter een meisje is, heeft ze geen piemel. Ze heeft een kut, en dat is niet eerlijk. Kut is namelijk een vies woord, en piemel niet.
‘Kom kom, ze heeft toch ook een vagina!’, hoor ik u sussend zeggen. Maar ik blijf het onrechtvaardig vinden. Waarom zou Sofie dat spleetje tussen haar benen alleen mogen benoemen in ijskoud dokterslatijn, terwijl jongens daar zo'n vertederende piemel of plasser, of zelfs een lulletje hebben hangen?
‘Wat dacht je dan van plasgaatje, of gewoon gaatje?’ oppert u optimistisch. Gedverderrie, gaatje! Ten eerste hééft ze al een gat, en ten tweede is het geen gat maar een spleet. Spleet als term valt overigens af, want dat woord staat me gevoelsmatig tegen. ‘Even je spleet afvegen, lieverd’, hoor ik mijzelf al zeggen. Alsjeblieft, zeg. Nee, Sofie heeft net als alle jongens recht op een leuk, lief woord voor het orgaan waaruit ze plast, dat ze wast, waar ze soms jeuk aan heeft en dat haar anders maakt dan haar broertje.
Iedere beschaving beschikt over de woorden die zij nodig heeft. Pygmeeën hebben geen woord voor sneeuw nodig, omdat zij geen sneeuw kennen. Wij wel. Wij maken zelfs onderscheid tussen natte sneeuw en droge sneeuw. Daarmee kunnen we elkaar in twee woorden vertellen of de sneeuw blijft liggen of niet. Maar er zijn eskimo-stammen die wel zes verschillende woorden voor sneeuw kennen. Zelfstandige naamwoorden, wel te verstaan, dus geen omslachtig geklungel met adjectieven als nat en droog. Daar is geen tijd voor als er 's nachts een gat valt in het dak van de iglo.
Terug nu naar onze eigen breedtegraad. In onze maatschappij worden al eeuwen kinderen grootgebracht. Terwijl de helft van die kinderen rondloopt met een vagina, heeft onze cultuur daar niet één nestwarm woordje voor weten voort te brengen. Een schrijnend geval van bekrompenheid, te meer daar mannelijke kinderen onbeschaamd aan hun piemel mogen refereren. Vreemd genoeg heeft de seksuele revolutie van de jaren zestig daar weinig verandering in gebracht. Heeft onze - kennelijk nog steeds patriarchale - samenleving dan geen behoefte aan zo'n woord?
Welnu, Sofie, haar moeder en ik wel. Wij zitten met een hiaat. Hiaat, is dat misschien een idee? ‘Even je hiaatje wassen?’ Nee, dat is geen idee. Sofie heeft bij ons thuis gewoon een kutje. Zelf refereert ze daar inmiddels geregeld aan met het woord kut. Ze heeft immers geleerd dat je verkleinende achtervoegsels naar believen kunt weglaten of toevoegen. Waarom dus niet gewoon kut? Omdat ík dan telkens tegenover geschokte buitenstaanders bovenstaand betoog moet houden. Dus ik, gemakzuchtige lafbek die ik ben, heb haar vandaag uitgelegd dat ze het maar beter op kutje kan houden. Liever geen kut.
‘Oh, dus ook geen piemel, maar piemeltje?’ vraagt mijn leergierige schat, de taalstructurele implicaties van deze verse informatie afwegend. ‘Nee,’ stamel ik met neergeslagen ogen, ‘piemel mag wel.’
Door de openstaande balkondeuren horen we een drievoudig ‘Kuuukele-kuuu!’ langs de huizen weergalmen. ‘Een haan!’, roept Sofie.
‘Ja lieverd, een haan...’, antwoord ik beschaamd.