● Van haring tot bokking
Sommige etymologen denken dat haar te maken heeft met de betekenis ‘graten’, maar de haring is niet zo graterig. Anderen gaan uit van heer ‘leger’, omdat hij in grote scholen zwemt. Weer anderen zien een verband met het Oudengelse haar ‘grauwwit, oud’, dat in het Nieuwengels hoar ‘grijs, eerbiedwaardig’ is geworden en dat in het Duits voorkomt als hehr ‘verheven’. Hier zou dus een verband bestaan met de kleur. De laatste verklaring brengt het woord in verband met het Latijnse procerus ‘slank’. Geen enkele van deze vier hypotheses is overtuigend.
Haring is een oud woord dat al in het Latijn van de 3de eeuw als aringus en in dat van de 6de eeuw als haringus opgenomen is. In het Oudprovençaals ontwikkelde het zich tot arenc en in het Italiaans tot aringa. Het Franse hareng stamt van het Frankische haring. Het Frans is weliswaar net als het Provençaals en het Italiaans een Romaanse taal, dus ontstaan uit het Latijn, maar omdat de Germaanse Franken in dat Franstalige gebied gewoond hebben (vandaar Frank-rijk), bevat het ook veel Germaanse woorden.
Gerookt verandert de haring in bokking. Men vermoedt dat de naam bokking te maken heeft met de kwalijke geur die de vis verspreidt. Die zou lijken op de stank van een bok! Zo zegt de etymoloog Kiliaan in zijn beroemde boek uit 1599 dat bokking een afleiding is van bok en wel a foedo odore (‘vanwege de verschrikkelijke geur’). In het Middelnederlands kende men naast bocking de vorm bucking. Dit werd in het Middelhoogduits ontleend als bückinc, waaruit aan het eind van de vijftiende eeuw Bückling ontstond. -inc/-ing werd vervangen door het ook in onze taal bestaande achtervoegsel -ling. Overigens is -ling zelf ontstaan uit -ing door herinterpretatie, door het verleggen van de lettergreepgrens. Woorden op -ing, zoals edel-ing en Karol-ing, werden opgevat als ede-ling en Karo-ling, als woorden op -ling dus.