● Van Dale 11 en 12
Volgens de elfde druk van Van Dale uit 1984 (blz. 3550) gaat de zwembadpas zó: ‘een wijze van lopen, iets voorovergebogen en met voor het lichaam langs heen en weer zwaaiende armen (naar Kees de Jongen van Theo Thijssen).’
Over die hoofdletter J van Jongen, alsof dat Kees zijn achternaam is, moeten we maar niet vallen, te meer daar het verder een adequate omschrijving is. Het is de vrucht van nauwgezette bestudering van de roman, waarin Thijssen beschrijft hoe Kees en zijn vriendjes deze rare manier van lopen hadden afgekeken van een ‘voorwerker’ bij een gymnastiekvereniging. Die gebruikte deze pas als hij eens goed wou opschieten. Je moest dan ‘voorover gaan lopen, net of je telkens viel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer’.
Vreemd genoeg heeft de redactie van de twaalfde druk van Van Dale (1992) gemeend er nog eens aan te moeten sleutelen. ‘De tijden veranderen,’ zullen ze hebben gedacht, ‘er komen nieuwe wetenschappelijke inzichten, en ook de Keesiologie staat niet stil.’ Dus lezen we in Van Dales nieuwste druk op bladzijde 3737: ‘wijze van lopen die overeenkomst vertoont met de zwemslag bij het borstzwemmen: iets voorovergebogen en met voor het lichaam langs heen en weer zwaaiende armen (naar Kees de Jongen van Theo Thijssen)’.
Was het net zo'n fijne definitie, en dan laat de redactie die verknoeien door iemand die Kees de jongen nooit gelezen heeft! Of door iemand die geen idee heeft hoe je moet borstzwemmen. Wie zwembadpassend gaat borstzwemmen, die kan maar beter een forse duikbril opzetten en voor alle zekerheid de badmeester een seintje geven. En wie er de roman op naleest, weet dat die pas niets met welke manier van zwemmen dan ook te maken heeft. Hooguit iets met een zwembad; het woord zegt het trouwens al, daarvoor hoef je eigenlijk geen letter van Theo Thijssen gelezen te hebben.