De taal van het getal
‘Wie snel aan de groenteboer wil overbrengen dat hij een peer, en nog een peer, en nog een peer, en nog een peer, en nog een peer, en nog een peer en nog een peer wil hebben, heeft baat bij het woord zeven’, schrijft Frank Jansen in dit nummer van Onze Taal. We hebben veel baat bij getallen. De wereld is er dan ook vol van. Van de wieg (à f 234,95) via feestdagen (pas op uw calorieën), jubilea (‘... een mijlpaal!’) tot het graf (2,20 m lang, 80 cm breed; 250 broodjes kaas). En daarom begeeft Onze Taal zich deze maand in een grensgebied van onze taal met het thema ‘getallentaal’.
Hans van Maanen beschrijft het mega-succes van het metrieke stelsel, waardoor de el, palm, roede en schepel zijn uitgestorven. Ook zonder dat we het weten, gebruiken we vaak getallen in onze woorden: allengs, beschuit, cahier, decaan, testament. Taalarcheoloog Ewoud Sanders legt ettelijke verborgen cijfers bloot. Marlies Philippa belicht de herkomst van onze basisgetallen.
Soms weten we het aantal niet precies en maken we een schatting. Thijs Pollmann en Carel Jansen zochten uit hoe het komt dat we wél kunnen zeggen een stuk of vijftien, twintig maar niet een stuk of zestien, negentien. Even origineel zijn Frank Jansens observaties: de frequentie waarmee een telwoord voorkomt, heeft overduidelijk gevolgen voor de vorm en de bijnamen van dat getal.
En op zijn tijd vermijden we het gebruik van getallen liever: ‘Hoeveel heeft-ie nou gereden? Meer dan twee keer het klokkie rond?’ ‘Gekocht daags voor ons blikken huwelijk en nou bij ons koperen loopt-ie nog steeds als een zonnetje.’ Onze Taal opent met een artikel over de moeder aller ongeluksgetallen: het getal van het beest. Of: wat hebben Nero, Hitler, Vondel, Kollewijn en Smulders met elkaar te maken?