Nederlands als zangtaal
Door Jaap Bakker m.m.v. Jaap de Jong
‘Ik merk, nu ik weer vaker Nederlands spreek, dat ik veel eerder pijn in mijn keel heb. Al die keelklanken maken het Nederlands tot een moeilijke taal om te zingen, dat is nu eenmaal zo.’ Aan het woord is Bill van Dijk, geïnterviewd kort voor de heropvoering van Cyrano, de musical waarin hij zojuist een aantal maanden op Broadway had gestaan. Nederlandse zangers gebruiken wel vaker dergelijke kwalificaties voor hun moedertaal, die ze afdoen als ‘schraperig’, ‘hoekig’, ‘afgebeten’, kortom: onzingbaar. En die opinie schijnt door een groot deel van het publiek te worden gedeeld.
Zelden vraagt iemand zich af of zulke uitspraken over het Nederlands als zangtaal misschien niet wat eenzijdig zijn: over welk soort ‘zang’ heeft men het eigenlijk, en welk soort ‘taal’? Waarin schuilen de moeilijkheden precies, en staan daar wellicht ook voordelen tegenover? Zijn vreemde talen allemaal even zingbaar? Hoe is het gesteld met onze zangcultuur?
We vroegen het aan betrokkenen uit de wereld van het chanson, het cabaret, de opera, de popmuziek, de musical en de kerkzang.