● Streekkenmerkende namen
Kort nadat de uitnodiging voor dit congres was uitgegaan, ontving het genootschap een brief van mevrouw Langbroek-Knop uit Leeuwarden. Zij schreef het volgende:
‘Alle keren dat ik iets lees over achternamen (...) gaat het over vier soorten namen: zoon-van-namen (Jansen, Lubbers); woonplaatsnamen (Van Driel, Van Essen, De Vries); beroepsnamen (Bakker, Snijder, De Boer); lichaamsnamen (De Lange, Korthals). Dat alles weet iedereen al. Kunt u niet eens aandacht schenken aan andere namen? Ikzelf ben geïnteresseerd in eenlettergrepige namen die beginnen met een K. Wie kan mij iets vertellen over Knip, Knap, Knop, Knol, Kars, Keur, Kieft? Komen deze namen speciaal aan de kust voor? Mijn naam (Knop) is een naam van Terschelling.’
Met behulp van het computerprogramma kan ik op de kaart van Nederland laten zien wat de verdeling van dit naamtype is. Daaruit blijkt inderdaad dat deze eenlettergrepige namen vooral in de kustprovincies voorkomen; de percentages zijn het hoogst in de beide Hollanden, vooral in Noord-Holland. Onderzoek heeft uitgewezen dat de eenstammige namen vooral in de vissersplaatsen aan de Noordzee en aan de voormalige Zuiderzee voorkomen. Er is dus veelal sprake van namen van mensen die met de visserij te maken hebben. Blijkbaar was het daar gebruikelijk iemand enkel met zijn toenaam aan te spreken, in plaats van met zijn voornaam. Dat bracht verkorting met zich mee. Een naam als Karstens (‘zoon van Christiaan’) was te lang om aan boord of op de visafslag voluit te roepen, dus dat werd Kars.
Ook andere soorten achternamen komen uit een bepaalde streek. De namen die eindigen op -a, zoals Alberda, Dijkstra, Postma, Jansma en Hettinga, zijn geconcentreerd in Friesland en Groningen. Ruim een derde van de totale Friese bevolking droeg in 1947 een -a-naam. De Groningers hebben een voorkeur voor -ema- en -sema-namen, zoals Hoeksema en Postema, die in Friesland nauwelijks voorkomen.
De Zeeuwen kennen patroniemen die eindigen op -se, een verkorting van -sone, bijvoorbeeld Janse, Louwerse, Jobse, Dingemanse en Adriaanse.
In het oosten van Nederland - in het bijzonder de oostkant van Gelderland en Overijsel - vinden we de -ing- en, met verharding van de g, de -ink-namen, bijvoorbeeld Mensink, Wassink, enz. Deze uitgang, die oorspronkelijk achter een voornaam kwam, drukte uit dat iets behoorde tot die persoon. Zij werd in de Germaanse tijd vooral gebruikt om de familieclan of de bezittingen van de clan aan te duiden. Daarom komt deze uitgang veel voor in oude boerderijnamen. Die boerderijnamen zijn later weer de basis geweest voor de huidige familienamen. Hengelo was in 1947 de absolute koploper voor het percentage -ing/-ink-namen: een derde van de plaatselijke bevolking droeg zo'n familienaam.