dacteuren van de grote Van Dale en lid van de ANS-redactie, is naar eigen zeggen ‘géén spellingfreak’, net zo min als de andere leden van de commissie. Geerts: ‘Niemand van ons wil absoluut dat de spelling verandert of juist gelijk blijft. We staan er vrij onverschillig tegenover, omdat we de regeling zuiver als een technisch probleem hebben gezien. Maar we hebben altijd rekening gehouden met mogelijke reacties.’
De Spellingcommissie is anders te werk gegaan dan haar twee voorgangers, de samenstellers van het Groene Boekje (1954) en de commissie Pée/Wesselings (1969). De eersten stemden per woord en hadden een slecht geheugen, wat inconsequenties opleverde als akkoord tegenover accorderen. Ook de mogelijkheid om te kiezen tussen voorkeurspelling en toegelaten spelling, die ook uit 1954 stamt, vindt niemand bevredigend. Pée/Wesselings, aan de andere kant, wilde alle in Nederland gebruikte woorden volgens één fonetisch systeem spellen. Een systeem dat bij de tegenstanders al snel bekend stond als de ‘odeklonje-spelling’ en in 1972 definitief van tafel werd geveegd.
Geerts c.s. wilden systematischer zijn dan de makers van het Groene Boekje, maar minder radicaal dan Pée/Wesselings: ‘Onze opdracht was een consistente spelling te ontwerpen. We hebben daarom eerst gekeken naar de bestaande spellingregels. De eerste regel is die van de beschaafde uitspraak. Als je in het Nederlands een s uitspreekt, schrijf je altijd een s. In verhouding zijn er maar een paar woorden die met een c worden gespeld, zoals citroen. Citroen is in klank en meervoudsvorming een honderd procent Nederlands woord. Waarom zou je die afwijkende spelling dan toestaan?’
Omdat de overgrote meerderheid citroen wil schrijven, wat blijkt uit het publieksonderzoek waarvan de Taalunie in 1988 de resultaten heeft gepubliceerd. Waarom heeft de Spellingcommissie niet geprobeerd in haar voorstel zulke maatschappelijke weerstanden te verdisconteren?
‘Je kunt niet systematisch zijn én irrationele weerstanden beregelen. Maar echt: in onze commissie ligt niemand er wakker van als citroen toch met een c geschreven zal worden.’
De commissie wilde de klank k consequent schrijven als k. De c, q en x zouden vrijwel verdwijnen: bakterie, frekwent, klakson. Ook de th moest eraan geloven: teorie, apoteek, mite. Alleen in telepathie en andere woorden op -pathie mocht de h blijven staan. De oo zou in open lettergrepen in de regel als o worden gespeld, en niet als au, aud, eau, ot: obade, krapo, nivo, buro, tablo, depo. Enzovoort.
Om bezwaren tegen afwijkingen van vertrouwde woordbeelden te ondervangen, deed het rapport sugggesties voor uitzonderingen. Geerts: ‘Suggesties, niet meer dan dat. Taksi is consistent met ks, maar als men het met een x wil schrijven omdat dat bijna overal in de wereld zo gebeurt, dan moet dat maar.’ Zo kon chauffeur gespaard blijven voor de regels die er sjofeur van zouden maken, een lieter mocht liter blijven, de bebie een baby. ‘Maar’, zegt Geerts, ‘als wij als commissie te beslissen hadden, zouden we die uitzonderingen niet toestaan. Spellen volgens de regels levert een perfect Nederlands woordbeeld op. Het is even wennen, meer niet.’