● Openbaring
Wie was Lena de Beer? Alles wat ik van haar weet, staat in het voorwoord bij de heruitgave van haar boekje (1980): Lena C. de Beer was astrologe, oprichtster van de Haagse Boekhandel Synthese en bibliothecaresse van de Theosofische Vereniging in Den Haag. Ze was een ‘van de vele, onbekend gebleven, erudiete, spirituele vrouwen, aan wier arbeid het esoterisch leven in Nederland onnoemelijk veel te danken heeft gehad’. Dat schrijft de uitgever, die ook hoopt dat haar verhaal de ‘meer materialistische suffragettes van vandaag tot bespiegeling zal brengen’.
Lena de Beer streed niet voor gelijke rechten en sociale zekerheid, maar voor een hoger soort zekerheid. Ze verzette zich al sterrenwichelend tegen het ongewisse van het bestaan en ging ook het taalkundige toeval te lijf. Doordat ze Nederlands gestudeerd had, wist ze hoe klanken in de loop der eeuwen kunnen veranderen, en kende ze voorouders van Nederlandse woorden in het Oud-Germaans, het Gotisch en het Sanskriet. Maar pas toen ze die wetenschappelijke ballast liet vallen, bereikte ze ongekende hoogten.
In een flits werd haar het wezen van de taal geopenbaard, ‘eens op een nacht geheel onverwacht, toen ik elk woord dat ik dacht [ze ging er spontaan van rijmen] of uitsprak zo totaal doorvoelde, dat mij de betekenis van elk van hen als het ware uit hun samenstellende letters duidelijk werd.’ In die nacht, ‘toen iedere zegening en iedere vervloeking elke vezel doortrilde’, onderging ze de magische kracht van de taal.
Teruggekeerd van haar hallucinerende reis door het alfabet kon ze de thuisblijvers vertellen hoe mooi alles met alles samenhangt. Zo correspondeert de klank f met de toon fa, de kleur groen, de planeet Saturnus en het getal 16. Dat is de kosmos volgens Lena de Beer: geen ijzig, leeg en donker heelal, bestierd door een dobbelende God, maar een universum waarin zelfs het kleinste deeltje gloeit met betekenis, waarin de muziek der sferen klinkt en de planeten als genummerde en gekleurde snookerballen hun perfecte banen beschrijven, gespeeld door een onfeilbare Meesterhand.
In Magie van de Taal schetst De Beer het karakter van elke klank in zinnen die zichzelf illustreren. Nu eens klinkt ze als een orakel (Uranus ‘zweemt zowel naar het zwervend zwalken als naar de zwartste zwendel’), dan weer als een stripverhaal zonder tekeningen (‘Wip! hip! tingeling! rinkeldekink!’). Een van de langste lijsten is die met scheldwoorden, ‘de schimpscheuten en schelle schichten van de scheldende skeptische Schorpioen: schelm, schooier, schurk, schoelje, schavuit, schobbejak, schorem, schorriemorrie, scharminkel, schoft, schalk, schuim, schurft, schuit, schavot, schim, schil, schel [...]’. En zo schettert ze nog een tijdje voort. ‘Wee de ongelukkige die zo'n stortvloed over zich heen krijgt!’
Het gekke van Hermes
‘Hè!’ wekt het besef van teleurstelling en de ellendige hebbelijkheden, het gekke van Hermes: krenken, kwetsen, kwellen, tergen, werpen, kletsen, kwekken, kwetteren, schetteren, kletteren, scherp, reng! klets! weg!
De ij wijst feitelijk op eigenschappen van de krijgsgod: strijd, krijg, krijsen, krijten, rijten, slijpen, slijten, splijten, bijten, grijpen, grijnzen, ijzen, nijpen, lijden, wijken, rijden, prijken, prijzen, rijk, vrij, wijn, bijl, spijt, nijd, pijnlijk, ijzer, azijn, venijn.