| |
| |
| |
[Nummer 6]
| |
| |
| |
Nederlands als twaalfde wereldtaal
Reinier Salverda - hoogleraar Nederlands, Department of Dutch, University College Londen
Het magische jaartal 1992 heeft al veel pennen, tongen en geesten in beweging gebracht. De vraag ‘Wat zal de voortschrijdende Europese integratie gaan betekenen voor onze taal?’ houdt velen bezig. Er is daarover in Nederland en Vlaanderen een levendige discussie gaande. Alom worden er congressen gehouden, artikelen gepubliceerd en politieke standpunten ingenomen. Het is eigenlijk allemaal begonnen toen minister Ritzen de knuppel in het hoenderhok wierp met zijn voorstel om op de Nederlandse universiteiten het Engels in te voeren.
Het is goed om deze discussie nader te bezien. De vraag daarbij is: kunnen wij een samenhangende en realistische visie ontwikkelen voor een Nederlands taal- en cultuurbeleid in Europa?
Voor mij als taalkundige is een Nederlander iemand die Nederlands spreekt. Dat kan op z'n Hollands of op z'n Indisch of Surinaams, op z'n Brabants, Zeeuws, Limburgs, Vlaams - en zo kan ik nog even doorgaan. Waar het om gaat is dat al deze sprekers een en dezelfde taal gebruiken, zij het met de nodige, soms lastige, maar meestal boeiende variatie. Dit uitgangspunt heeft het voordeel dat ik niet naar iemands paspoort, huidskleur, geloof of geboorteplaats hoef te vragen, en dat ik overal in de Lage Landen terecht kan waar mijn taal gesproken wordt. En dan zie ik dat ik daar ruim twintig miljoen taalgenoten heb.
| |
● Niet bij sprekers alleen
De Nederlandse taalgemeenschap komt in de kring der Germaanse talen op een goede derde plaats, na Engels en Duits, maar ver vóór Zweeds (tien miljoen), Noors en Deens (ieder vijf miljoen). Ter vergelijking diene voorts dat het aantal Nederlandssprekenden in Vlaanderen alleen al groter is dan de totale Deenssprekende bevolking van Denemarken.
Bezien we de situatie op wereldschaal, dan staan we naar aantal sprekers gemeten op de 35ste à 40ste plaats. Maar kijken we daarnaast ook naar de aard van hun taalgebuik (kranten, boekproduktie, opleidingsniveau, wetenschappelijke publikaties, zendtijd - alles in het Nederlands), dan merken we, met prof. A. de Swaan, op dat het Nederlands op de twaalfde plaats in de wereldranglijst staat.
Het Nederlands is dus niet een kleine taal. Het probleem is meer dat veel Nederlanders zo over zichzelf denken en laten denken. Het Nederlands is ook nog een van de negen officiële werktalen van de Europese Gemeenschap, de grootste markt ter wereld. Deze status dankt het Nederlands aan de inzet van de Belgen, die indertijd hebben vastgehouden aan hun beide talen, toen de Raad van Europese Ministers het principe van de veeltaligheid heeft vastgelegd in Verordening nr. 1 van 1958 inzake het taalgebruik in de EG. De raad koos voor meertaligheid op grond van de volgende drie fundamentele motieven:
- | juridisch:
het gemeenschapsrecht geldt rechtstreeks in het desbetreffende land, en moet ook in de taal van dat land gesteld zijn, in ons geval dus het Nederlands; |
- | cultureel:
de veeltaligheid is van oudsher een fundamentele karaktertrek van de Europese samenleving en cultuur; |
- | politiek:
om een zo groot mogelijke deelname aan het democratisch proces in de EG te bevorderen, moet men voorkomen dat er door taalbevoorrechting eerste- en tweedeklasburgers ontstaan. Want dat kan alleen maar leiden tot aversie en verzet, en dat doet afbreuk aan een Verenigd Europa. |
Er zijn dus goede Europese argumenten voor het principe der veeltaligheid, en bijgevolg dus ook voor het Nederlands. Maar opvallend genoeg zijn deze in het Nederlandse debat nauwelijks aan de orde gekomen.
| |
● Uithollingsproces
In het algemeen geldt dat de Nederlanders zich op dit punt weinig principieel opstellen, terwijl de Vlamingen veel actiever voor hun eigen taal opkomen. In Nederland kan men dus Europeanen tegenkomen als Piet Dankert, oud-voorzitter van het Europese parlement, die heel pragmatisch en efficiënt het aantal EG-talen beperkt wil zien tot twee, met name Engels en Frans, met daarnaast misschien nog het Spaans. In het verlengde hiervan ligt wat onlangs in Den Haag gebeurde: de tekst van de eerste voorstellen voor het verdrag van Maastricht was bij de discussie in kabinet en parlement slechts beschikbaar in het Frans!
Intussen heeft zich sinds 1958 in de EG een ontwikkeling voorgedaan die ertoe heeft geleid dat de werktalen in de praktijk nu Engels en Frans zijn, met daarnaast nog de drie andere grote: Duits, Italiaans en Spaans. Het Nederlands is nu in de EG ondergebracht bij de ‘minor languages’, te zamen met Deens (5 miljoen), Grieks (11,5 miljoen) en Portugees (op wereldschaal 154 miljoen). Deze indeling heeft praktische consequenties, bijvoorbeeld voor het aantal vertalers en tolken dat beschikbaar is. Een ander voorbeeld is het LINGUA-project ter ontwikkeling van een Europees taalcertificaat. Daarbij wordt voorrang gegeven aan de vijf grote talen, terwijl de vier kleinere moeten wachten tot er voldoende middelen ter beschikking worden gesteld.
Op taalgebied zitten we dus al in een Europa van twee snelheden. Wat we in de praktijk zien, is, in de woorden van Duthoy, een ‘uithollingsproces’ van het Nederlands, en - vier- | |
| |
kant tegenover Dankert - roept hij op tot actie om hier verbetering in te brengen (Taalunievoorzet nr. 6, 1986).
| |
● Vooruitblik
Het simpelste en meest extreme standpunt is ongetwijfeld dat van prof. Hans van den Bergh, neerlandicus, hoogleraar Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit te Heerlen, en adviseur van minister Ritzen. Van den Bergh ziet een parallel tussen de taalproblematiek en de Europese Monetaire Unie, en hij stelt dat, net zoals we in de EG naar één ecu toegaan, we ook naar één eenheidstaal toe moeten. Hij ziet daar in zijn bijdrage aan Onze Taal (februari/maart 1991) alleen maar voordelen in. In de praktijk geldt het recht van de sterkste cultuur. Dát is de toekomst, zegt Van den Bergh, en wie iets anders wil, zit vast in nationalisme en provincialisme, en komt uit bij een achterhaald en on-Europees separatisme.
Van den Bergh voorspelt verder dat het Nederlands een streektaal zal worden in de loop van de komende eeuw, en misschien zelfs wel een dode taal. Wat er in de Nederlandse literatuur en cultuur belangrijk is, moet dan maar door vertaling naar het Engels worden overgeheveld. En Van den Bergh verheugt zich op de kansen die dit aan zijn kindskinderen zal bieden: denk eens aan de enorme markt die er voor de literaire talenten onder hen zal opengaan!
Een tegenstander van Van den Berghs opinies is de dichter Willem Wilmink. Hij zegt: ‘het idee dat de poëzie van Gorter, van Gezelle, van Leopold, niet meer gelezen zal worden, vind ik een idee erger dan de dood’ (Symposium Nederlands, Koninklijk Paleis, september 1991).
Hierbij sluit dan direct Tebbit's Second Law of Politics aan: ‘People are not willing to be governed by those who do not speak their language’ (Oxford Union Debate, 20 november 1991). Het is grof geformuleerd, maar er zit een kern van waarheid in. De Vlamingen zullen dat eerder zien dan de Nederlanders, maar als het erop aankomt, zullen ook dezen zich niet in een vreemde taal laten regeren. En niemand zal toch serieus verwachten dat de Duitsers, de Fransen, de Italianen en de Spanjaarden in hun eigen land hun eigen taal gaan inleveren voor zo'n koeterengels. En de Nederlanders wel? Daar geloof ik niets van.
| |
● Taalnationalisme
Tweetaligheid, meertaligheid - ja, wanneer dat het leven verríjkt. Maar je eigen taal tot een tweederangstaal maken - nee, hoever de Lage Landen in het verleden ook verfranst en verduitst mogen zijn, en hoezeer ze nu ook onder Engels-Amerikaanse invloed mogen staan, zo gek zijn de Nederlanders toch nog nooit geweest.
Wordt dat dan voorgesteld? Ja, wel degelijk. De socioloog professor Van Doorn, overigens toch een helder denkend conservatief, heeft de invoering bepleit van het Engels als officiële tweede taal van Nederland en daarmee ook de verplichte invoering van Engels/Nederlandse tweetaligheid voor al zijn landgenoten.
Is dat idee van Van Doorn nu juist niet heel realistisch? Men kan toch zeggen dat Tebbit en de zijnen in Europa bezig zijn met een achterhoedegevecht?
Dat staat nog te bezien. Tebbit hoort in elk geval bij een politiek fenomeen dat overal in Europa weer opduikt: het nationalisme. We kunnen dat wel afdoen als achterhaald of bekrompen of dom-rechts, maar we doen er beter aan het niet te onderschatten.
De nationalistische ideologie ‘één volk, één taal, één natie’ weet ook nu nog de mensen op de been te brengen als geen andere. De Indonesiërs hadden in dit taalnationalisme een van de effectiefste wapens in hun verzet tegen de Nederlandse koloniale overheersing. En bij de dekolonisatie van de Sovjet-Unie en Joegoslavië zien we hetzelfde mechanisme. In bijbelse termen kan men dit zien als de vloek van de Toren van Babel. Wie mensen een vreemde taal wil opdringen, prikkelt ze tot verzet.
| |
● Cultureel regionalisme
Overzien we het debat tot dusver, dan zien we enerzijds een ondoordacht en oppervlakkig internationalisme tegenover anderzijds een vooral emotioneel gevoed nationalisme. Wie alleen denkt in termen van markt- en schaalvergroting - en dat gebeurt momenteel in Nederland veel te veel - die zal onvermijdelijk uitkomen bij Van den Bergh, Van Doorn, Dankert en het Engels. Wie zich daardoor bedreigd voelt, komt uit bij Tebbit en diens taalnationalisme.
Maar gelukkig zijn er tussen deze twee extremen ook genuanceerdere standpunten mogelijk. Er zijn namelijk onvermijdelijk grenzen aan het nationalistische streven naar autonomie. Niet alle 6000 talen in de wereld kunnen ook werkelijk een eigen staatje gaan vormen. De realiteit gebiedt te erkennen dat de meeste taalgemeenschappen daarvoor te klein zijn, en dat de wereld daarvoor ook te ingewikkeld is. Hoe zou men de 160 talen van de Sovjet-Unie in aparte gemeenschappen moeten onderbrengen? En Indonesië dan, met meer dan 300 talen? Of de Verenigde Staten, waar 189 talen gesproken worden?
We moeten dus onderscheid maken tussen enerzijds sociaal-culturele en linguïstische autonomie, en anderzijds politiek-staatkundige autonomie. Dit biedt een houvast om in Europa te streven naar meer politieke en economische integratie, terwijl tegelijk de culturele en linguïstische diversiteit erkend, gerespecteerd en bevorderd wordt. Dit is de weg die de EG in 1958 op goede gronden gekozen heeft. Het is deze multilinguale weg die we ook zien in Zwitserland en in België. Maar die weg blijft natuurlijk alleen vreedzaam als ook inderdaad dat principe van de culturele en linguïstische diversiteit krachtig gehandhaafd wordt. Dat betekent dat in de EG de federale formule noodzakelijk moet samengaan met een goed doordacht cultureel regionalisme. Eén stap verder op deze weg is zojuist gezet door het Italiaanse parlement, dat naast het Italiaans nu aan twaalf regionale minderheidstalen officiële erkenning heeft gegeven.
| |
● Een actieplan voor het Nederlands
Het is altijd de kracht van de Nederlanders geweest dat ze zoveel talen kenden. Daarmee hebben ze een belangrijke transito-functie opgebouwd, ook in de Europese cultuur. Daar zijn ook economische belangen mee gemoeid: de grote internationale uitgevers in Nederland; de markt voor veeltalige elektronische taaldataban- | |
| |
ken en woordenboeken; en de toepassing van geavanceerd informatietechnologisch onderzoek op de ontwikkeling van vertaalmachines, onlangs nog aangewezen als een van de topprioriteiten in de economische overlevingsstrategie van Nederland.
Om de nodige talenkennis voor de toekomst veilig te stellen, is in 1990 het Nationaal Actieplan voor Moderne Vreemde Talen geproduceerd door een breed samengestelde commissie, waarin overheid, bedrijfsleven, deskundigen en beleidsmakers doeltreffend samenwerkten. Dit Actieplan is een goede Nederlandse uitwerking van een goede Europese gedachte. En het zou in die zelfde goede Europese geest passen om nu ook voor het Nederlands zoiets te doen. Het wordt de hoogste tijd dat in de Lage Landen politici, bedrijfsleven, taaldeskundigen, neerlandici en beleidsmakers op dezelfde onbevangen en slagvaardige wijze nu de behoeften aan het Nederlands inventariseren en daarop een goed doordacht beleid baseren.
Stel een zware commissie samen die - voortbouwend op de kennis en ervaring van de commissie Vreemde Talen - op korte termijn een Actieplan Nederlands produceert. In de nabije toekomst zullen in Europa taal- en cultuurkwesties een steeds belangrijkere rol spelen. Nederland zou hier - samen met Vlaanderen - veel actiever de eigen taal en cultuur moeten stimuleren, en die ook in het buitenland beter bekend moeten maken. Dicht bij huis vinden we hiervoor een goed model in Friesland. Sinds 1938 hebben de Friezen de Fryske Akademy - een onafhankelijk instituut, met een zakelijk directeur en een wetenschappelijk directeur, en een voortreffelijke staat van dienst op het gebied van de concrete taal- en cultuurpolitiek. En zie eens wat een effect dat op de Friese taal en cultuur heeft gehad. In 1937 mocht het Fries voor het eerst op school gebruikt worden, in 1943 verscheen de eerste Friese bijbelvertaling, in 1956 werd het Fries toegelaten in de rechtbanken, en nu is het Fries ook erkend als de tweede officiële taal in Nederland. Van Nederlanders die in Friesland komen wonen en werken, wordt verwacht dat ze Fries leren. Wie had dit alles in de jaren dertig kunnen dromen? Wie had kunnen voorzien hoe de Friese cultuur zou opbloeien dankzij deze elementaire infrastructurele voorziening?
En de Friezen zijn niet bang voor Europa. Ze weten heel goed de weg naar Brussel te vinden. Wat de Friezen kunnen, kunnen de Nederlanders toch zeker ook?
| |
● Instituten en vertalingen
In de taalgebieden om ons heen beseft men het belang van instellingen die in het buitenland de taal en cultuur uitdragen. De British Council, Alliance Française en Goethe-huizen bestaan al lang. Spanje wordt steeds actiever: het opent dit jaar alleen al zes culturele instituten in Groot-Brittannië.
Mijn voorstel: doe zoals de Engelsen, Fransen, Duitsers, Spanjaarden, Italianen en de Friezen het doen, en richt met spoed - en samen met Vlaanderen - een Instituut voor Nederlandse Taal en Cultuur op, dat in alle landen van de EG de cultuur van de Lage Landen kan uitdragen.
Voorstel drie: meer literatuurvertalingen. Onlangs werd me gevraagd een typisch Nederlandse legende te leveren voor een Engels boek met sprookjes uit heel Europa. Onlangs heb ik in Berkeley, Californië, deelgenomen aan een internationale conferentie over Nederlandse literatuur in Europa en de wereld. Er bleek daar een levendige belangstelling te bestaan voor Nederlandse poëzie, verhalen en romans. Waarom is er niet een Penguin Anthology met de honderd beste Nederlandse gedichten, tweetalig en van commentaar voorzien? Er zijn wel twee recente Engelstalige bloemlezingen van Friese poëzie. Waarom is er niet een Penguin-deel met Dutch Short Stories? Er bestaan wel zulke deeltjes voor Italië en Scandinavië. Waarom zorgen we niet dat de honderd beste Nederlandse literaire werken van deze eeuw (om ergens te beginnen) in het Frans, Duits en Engels vertaald worden, en voor een redelijke prijs overal in de EG verkrijgbaar zijn?
Mijn voorstel: stel een krachtige internationale stuurgroep samen die een actief literair vertaalprogramma op gang moet brengen, met als doel de Nederlandse taal, literatuur en cultuur in de wereld buiten de Lage Landen een duidelijk gezicht te geven. En schakel daarbij vooral de docenten Nederlands in het buitenland in.
|
|