| |
| |
| |
Van wie is onze taal?
Taalgebruik: van dogma naar verwondering
Jan Renkema - bestuurslid en oud-redacteur van Onze Taal
Collega-taalgenieters, Graag wil ik op dit congres een probleem oplossen. Het is een probleem dat ons al zestig jaar bezighoudt: de enorme kloof tussen deskundige en leek, tussen taalkundige en taalgebruiker.
| |
● Een voorbeeld
Laten we direct maar een taalkwestie nemen waarover iedereen die hier aanwezig is, kan ‘meedenken’, zoals dat zo vaag heet. Aan de Tilburgse Letterenfaculteit, waar studenten onder andere worden opgeleid tot communicatieconsulent, kwam een paar weken geleden een student bij mij op bezoek om zijn stage te bespreken. Die student - een heel goede overigens, die het ver zal brengen - hoorde ik plotseling zeggen: ‘Hun willen graag dat ik onderzoek doe.’ Eerst dacht ik dat het een vergissing was. Maar een paar zinnen later zei hij: ‘Hun willen mij ook wel een computer geven.’
Tja, wat doe je in zo'n geval? Opvallend is dat in het septembernummer van Onze Taal, waar deze kwestie uitvoerig aan de orde komt, geen antwoord wordt gegeven. Ik citeer:
De vervanging van ‘zij’ door ‘hun’ is waarschijnlijk een zaak van de jeugd. Hun ‘hun hebben’ stuit op fel en breed verzet van de ouderen. Zullen die erin slagen de jongeren in de loop van hun opleiding van dit ‘hun’ af te helpen? Of nemen de opvoeders van nu ‘zij hebben’ ergens in de 21 ste eeuw mee in hun graf? Zie daarvoor jaargang 120.
Ja, ja, jaargang 120. Over zestig jaar dus. Dat is te laat voor ongeveer 1000 van de 1100 aanwezigen op dit congres. Laat ik dan nu het antwoord maar geven. Als taalkundige vind ik ‘hun hebben’ een heel interessante ontwikkeling. Ook vind ik de constructie veel mooier dan ‘ze hebben’. Toch heb ik mijn student er vriendelijk op gewezen dat hij er goed aan doet ‘hun hebben’ te vermijden. Ik heb hem verteld over de arts die rookt en de kleermaker die sjofele kleren draagt. Ook heb ik hem erop gewezen dat de meeste mensen van middelbare leeftijd deze constructie zien als een uiting van slordigheid, slechte smaak dan wel gebrek aan opleiding. Hij was het wel met me eens, en bedankte me zelfs. Drie zinnen later hoorde ik hem zeggen: ‘Hun hebben daar ook een fax.’ Maar hij had het niet door.
| |
● Tolerante deskundigen
Dus, hoor ik u denken, u vindt de constructie prima, maar u bent er tegen. Is dat geen halfslachtige, overgenuanceerde deskundigenhouding? Wat heb ik als leek aan de kennis van zo'n deskundige? Wat u eraan hebt, kan ik duidelijk maken door met u na te gaan over welke kennis we praten wanneer we het hebben over de kennis van deskundigen. Daarvoor moet ik u meenemen langs de filosofische begrippen ‘waarheid’, ‘goedheid’ en ‘schoonheid’. Ook moet ik iets zeggen over de verhouding tussen wetenschap, moraal en kunst. Daarna zal duidelijk worden aan welke drie punten ons genootschap aandacht moet besteden voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
Wanneer we kijken naar het peil van ingezonden stukken over taal, het spellingdebat en bijvoorbeeld discussies over taalonderwijs, dan kunnen we veilig constateren dat de afstand tussen leek en deskundige op het gebied van taal groter is dan bijvoorbeeld in de natuurwetenschap of in de biologie. Wanneer de afstand tussen natuurkundigen en natuurliefhebbers even groot zou zijn als tussen taalkundigen en taalliefhebbers, dan zouden de meeste leken denken dat de aarde plat is.
De leek die bij ‘Hun hebben dat gedaan’ uitroept ‘Maar dat kan helemaal niet!’ doet mij denken aan een reisgenoot van Abel Tasman. Die zette voet aan land in Australië en riep bij het zien van een bepaald dier uit: ‘Maar dat kan helemaal niet! Die draagt haar jong in een open baarmoeder.’ Dat kan natuurlijk wel als je zo'n dier een kangoeroe noemt.
| |
● Drie misvattingen
Het contact tussen de taalkundige en de leek wordt bemoeilijkt door vele misvattingen over taal. Ik noem er drie.
Een. De leek ziet taal als een onveranderlijk verschijnsel, maar een ieder die ooit het middeleeuwse gedicht ‘Egidius, waer bestu bleven?’ heeft gelezen, zou beter moeten weten. Talen veranderen wel degelijk. En dat is maar goed ook, want elke nieuwe generatie heeft nieuwe gewoonten, nieuwe behoeften en nieuwe onderscheidingen.
Veranderingen in taal gaan heel langzaam, maar ze zijn in één mensenleven wel merkbaar. Neem bijvoorbeeld de spellinguitspraak langzaam met een z. Of de sóciale vernieuwing, in plaats van de sociále vernieuwing. Nog één voorbeeld, het woord vrijen. ‘Jan vrijt met Marie’ betekende zestig jaar geleden iets geheel anders dan het vrijen dat Arni en Chantall nu met elkaar doen.
Twee. Onuitroeibaar is het misverstand dat een taal, net als een huis of een tuin, in verval kan raken. De notie ‘taalverval’ houdt in dat het vroeger zoveel beter was. Maar hoe zou men dat kunnen weten? Er zijn geen bandopnamen uit de vorige eeuw. En wie geeft een maat voor beter of slechter? Opvallend is dat voornamelijk taalgebruikers bóven de veertig jaar zich druk maken over taalverval.
CONGRES
60 jaar onze taal en Onze Taal
Taalverval? Er is nog een geheel andere verklaring. Inzake normkwesties worden wij, met het klim- | |
| |
men der jaren, steeds minder flexibel. Vooral als wij zelf met veel moeite bepaalde onderscheidingen hebben aangeleerd, is het moeilijk om nieuwe normen te verwelkomen. Ook buiten de taal - denk aan kleding en omgangsvormen - is dat waarneembaar.
Drie. Alles goed en wel, zegt de leek, maar we kunnen leerlingen het foute taalgebruik afleren! Toch hebben generaties schoolmeesters de leerlingen het onderscheid tussen hun en hen niet kunnen bijbrengen. Zeer terecht houdt de redactie van Onze Taal ons voor om in deze kwestie heel tolerant te zijn.
CONGRES
60 jaar onze taal en Onze Taal
En bovendien, hoe zou dat verbieden dan moeten? Moet je taalwachters aanstellen die taalgebruikers een boete geven voor ‘De reizigers worden verzocht’ in plaats van ‘De reizigers wordt verzocht’? Inzake taalgebruik geldt gelukkig nog altijd de ‘Armada-regel’: de taalwachter wikt, de taalgebruiker beschikt. Waarom is de afstand tussen taalkundige en taalgebruiker zo groot gebleven? De vraag is des te klemmender omdat het genootschap zich al vanaf de oprichting ten doel heeft gesteld de kennis over de taal te bevorderen. Zo staat het ook nog steeds in het colofon van ons maandblad:
Het Genootschap Onze Taal stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen.
| |
● Verschraling van ‘kennis’
Naar mijn mening wordt de kloof tussen deskundige en leek veroorzaakt door de verschraling van het woord kennis. Bij ‘kennis’ gaat het in elk geval om drie aspecten van onze werkelijkheid. Om dit duidelijk te maken moet ik terug naar de filosoof Kant en via hem eigenlijk naar Plato, met zijn drie filosofische kernbegrippen: waarheid, goedheid en schoonheid. Het ware is het object van de wetenschap; het goede is onderwerp van de moraal, en het schone behoort bij de kunsten.
De wetenschap, of het theoretische aspect, houdt zich bezig met de vraag ‘Wat is waar?’ Theoretische kennis wordt verkregen door denken en proefnemingen. De moraal, of het ethische aspect, houdt zich bezig met de vraag ‘Wat is goed?’ Ethische kennis wordt verkregen door reflectie op het willen en handelen van mensen; zo komt men tot uitspraken als ‘dit mag je doen’ of ‘dat moet je laten’. De kunst, het esthetische aspect, houdt zich bezig met de vraag ‘Wat is mooi?’ Esthetische kennis wordt verkregen door aanvoelen en beoordelen.
Kennis is dus niet uitsluitend voorbehouden aan de wetenschap. Er is ook een kennisdomein dat behoort tot de moraal en tot de kunsten.
| |
● Soorten kennis verward
Alles goed en wel, zult u zeggen, zo'n Kantiaanse benadering. Maar wat heeft dit te maken met de kloof tussen deskundige en leek, en met een oordeel over de kwestie ‘Hun hebben dat gedaan’? Na deze uitweiding kan duidelijk gemaakt worden tot welk domein kwesties als deze behoren.
Het zal duidelijk zijn dat de vraag over ‘hun hebben’ geen betrekking heeft op wetenschap, en ook niet op esthetica, maar op de ethiek. Mag het wel of mag het niet? De verwarring ontstaat doordat de ethische vraag wetenschappelijk dan wel esthetisch wordt behandeld. Dat deed ik aan het begin met opzet door te zeggen dat ik ‘hun hebben’ zo'n interessante taalverandering vind, en dat ‘ze hebben’ in mijn oren lelijker klinkt.
In taalkwesties als deze worden de drie vormen van kennis vaak door elkaar gehaald of verengd tot wetenschappelijke kennis. Een taalkundige is immers in onze cultuur iemand die zich wetenschappelijk bezighoudt met taal, dus met de vraag wat er waar is in het verschijnsel taal. De taalkundige zal zich dus eerder richten op vragen als: wanneer is ‘hun hebben’ ontstaan, hoeveel mensen zeggen het nu, hoe is deze verandering te verklaren, enz.
De kloof ontstaat - en nu kom ik tot de kern van mijn betoog - zodra de leek op een ethische vraag een wetenschappelijk antwoord wil, of zodra de taalkundige zich op het wetenschappelijk domein terugtrekt.
De kloof is ontstaan door een onderwaardering van ethische en esthetische taalkennis. De ethische taalkennis lijkt in onze tijd verschraald tot vanzelfsprekende opvattingen, dogma's dus, of tot oppervlakkig gemoraliseer over taalverval. De esthetische kennis lijkt afgestompt door een overmaat aan taalaanbod, zonder stilte, zonder wit van de pagina. Zo kan nooit aanvoelingsvermogen of oordeelskracht worden ontwikkeld. Het is opvallend dat vragen over mooi of lelijk in onze tijd zijn gedegradeerd tot vragen die in een column mogen worden behandeld. En dan mag het nog niet te lang duren.
Wat staat het genootschap te doen na deze probleemanalyse? Als het waar is dat de kloof tussen deskundige en leek is ontstaan door de verenging van kennis tot wetenschap- | |
| |
pelijke kennis, dan zullen we zo gauw mogelijk iets moeten gaan doen aan het opdelven en verspreiden van ethische en esthetische kennis. Ik kom nu bij de drie actiepunten voor onze 65ste verjaardag.
| |
● Ethische taalkennis
Hoe verschraald de ethische kennis is, blijkt wel uit de opvatting dat taalgebruik goed is als anderen begrijpen wat je bedoelt. Verzet tegen ‘hun hebben’ is dan zinloos, want iedereen begrijpt het toch. Taal is immers communicatie. Omdat je via taal informatie overdraagt, is taal dus bedoeld voor informatie-overdracht. Dit is zo'n opvatting waaraan niemand echt twijfelt, maar waarin ook niemand echt gelooft. Daarom moet deze opvatting sterk worden bekritiseerd.
Wanneer we ‘jij’ zeggen tegen een belastinginspecteur bij een onderhandeling over kwijtschelding, is de communicatie wel degelijk verstoord. De opvatting dat taal alleen maar communicatiemiddel is, staat gelijk aan de opvatting dat kleding alleen bedoeld is om naaktheid te bedekken of bescherming te bieden tegen kou. Als dat het geval was, kon iedereen in een gevoerd hoeslaken rondlopen. Maar net zoals kleding ook de functie heeft van verhulling, accentuering en presentatie, zo heeft taal ook verschallende andere functies. En veel vragen over hoe het moet en of het mag, gaan juist over andere functies dan informatieoverdracht.
En bovendien, als taal alleen maar communicatie zou zijn, dan valt niet te begrijpen waarom er niet meer geprotesteerd wordt tegen de steeds groeiende stroom van teksten die niet of nauwelijks voldoen aan criteria voor effectieve informatieoverdracht. Wij zijn er helaas aan gewend geraakt dat de gebruiksaanwijzing voor een video voor veel leken te moeilijk is. Wij zijn er helaas aan gewend geraakt dat zo weinig mensen een formulier goed kunnen invullen. Wij zijn er helaas aan gewend geraakt dat verschillende beroepsgroepen - denk aan computerdeskundigen en organisatiedeskundigen - anderen buitensluiten door hun communicatie. Dat is pas excommunicatie. En die komt niet uit Rome maar uit Babel. Dat oude verhaal over die toren geeft ons bij vluchtige lezing alleen een naïeve verklaring over het ontstaan van verschillende talen. Maar men kan het ook anders lezen: wederzijds onbegrip neemt - hoe paradoxaal dit ook klinkt - juist toe naarmate een samenleving uniformer wordt. En dan krijgen, geheel volgens de kritiek van Orwell, ethische vragen over taal een andere dimensie.
Ik hoop van harte dat binnen ons genootschap de komende jaren meer aandacht wordt besteed aan andere functies van taal, taal als expressievorm, taal als middel om te overtuigen, taal als middel om niets te zeggen, enz., en dat, waar het wel om communicatie gaat, de gevallen van excommunicatie zeer nadrukkelijk onder de aandacht worden gebracht.
| |
● Esthetische taalkennis
Over de verschraling van esthetische taalkennis, de kennis van wat mooi en lelijk is, past ons genootschap na zestig jaar enige zelfkritiek. Het concept ‘mooi’ is nooit onderscheiden van het concept ‘zuiver’. En bij ‘zuiver’ is altijd gedacht aan het uitzuiveren van vreemde elementen: germanismen, gallicismen, enz. Het wordt tijd dat we bij zuivere taal gaan streven naar het uitzuiveren van dode elementen: clichés, sleurspraak, conserventaal, prietpraat.
Maar er is meer. Er is een groot verschil tussen zuiver water en schoon water, tussen een zuivere taal en een schone taal. Een zuivere taal is gedestilleerd en heeft kraak nog smaak, maar een schone taal bevat leven.
Kennis over wat mooi en lelijk is, kan ontwikkeld worden door meer aandacht te besteden aan de talrijke kleine taalveranderingen die nu waargenomen kunnen worden. Komt er echt betekenisverschil tussen de ex- en de oud-burgemeester? Komt er gebruiksverschil tussen groffe en grove, zoals in een groffe opmerking, maar een grove maling? Waar zegt men al ‘Vind je het mooi of mooi?’ als bedoeld wordt ‘Nou, dat is mooi, hè!’
De kennis over het schone kan ook ontwikkeld worden door het bespreken van stijlen, door de vergelijking van kranteberichten over hetzelfde onderwerp, enz. Ik hoop van harte dat er in Onze Taal nog eens een rubriek komt onder de titel ‘Wat heet mooi?’
| |
● Het onderwijs
Tot slot de vraag: is dit genoeg? Krijgen zo de ethische en esthetische aspecten van taal voldoende aandacht? Ik denk dat er ook iets moet gebeuren in het taal- en literatuuronderwijs. Ik bedoel niet dat de al zwaarbelaste moedertaaldocenten nieuwe taken moeten krijgen. Wel kan in het leerplan voor de bovenbouw van de middelbare school meer aandacht besteed worden aan die aspecten van taal die om een oordeel vragen in termen van goed of slecht. Wat is overigens inspirerender dan de verontwaardiging van een zestienjarige over slechte teksten? Ook kan binnen het literatuuronderwijs meer aandacht worden gevraagd voor esthetische aspecten van taal. Wat is overigens ontroerender dan de verwondering van een zeventienjarige over de schoonheid van ons taalsysteem?
En dan gaat het om veel meer dan het aanleren van begrippen. Het gros van de middelbare scholieren heeft alleen begrippen aangeleerd, zoals lijdend voorwerp en naamwoordelijk gezegde. Maar ze hebben dit onderscheid nooit leren verbinden met het verschil tussen ‘Jan eet een ei’ en ‘Jan is een ei’. Op de middelbare school komt men helaas te weinig toe aan persoonlijke ervaring met taal, de ervaring die ook besloten ligt in de ruime betekenis van kennis van de taal.
Ik hoop van harte dat er in Onze Taal nog eens aandacht wordt besteed aan modellessen Nederlands, waarin het gaat om ethische en esthetische aspecten van taal.
| |
● Ieders taal
Ik rond af met een verwijzing naar de titel: ‘Van wie is onze taal?’ Het woord onze zullen wij hier benoemen als bezittelijk voornaamwoord. Dit is eigenlijk heel vreemd. Bij ‘ons milieu’ denken wij toch ook niet dat het milieu ons bezit is.
CONGRES
60 jaar onze taal en Onze Taal
Noch de leek die kritiek heeft op
| |
| |
‘hun hebben’, noch de deskundige die taal als onderzoeksobject heeft, kan rechten laten gelden op onze taal. In de vormgeving van ons blad komt dit gelukkig goed tot uiting. Het woord ‘onze’ lijkt daar van minder belang dan ‘taal’. En zo hoort het ook. Onze taal is evengoed van de dichter van Egidius, als van degene die over zestig jaar hier aanwezig zal zijn voor het aanhoren van een historische beschouwing over ‘hun hebben’.
Ik denk dat het tijd wordt om in onze taal aandacht te besteden aan een geheel ander voornaamwoord, namelijk ons of onze als delend voornaamwoord. Ik denk dat we dan minder snel beklemd raken tussen dogma's over hoe het moet met ons bezit, en dat we dan in de ban kunnen blijven van al die verschijnselen in taalgebruik waarover taalgenieters zoals u en ik ons dagelijks mogen verwonderen.
|
|