Taal curiosa
Jules Welling
Het volkomen woord
● Rederijkerij
Zijn symmy's kunst? Horen ze bij de literatuur? Battus zelf vindt van wel: hij beschrijft bijvoorbeeld de Nederlandse symmyscheppers Hans Roemer Visscher en Piet Burger als respectievelijk dichter en prozaïst.
Maar er is een verschil. Dichters zetten de taal naar hun hand om iets uit te drukken wat volgens de regels niet gezegd kan worden (‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’). Nelli en Koos Eekfeen bestaan daarentegen alleen omwille van de staalpillen en Neef Kees. Ook dichters kunnen een woord uitsluitend gebruiken om aan de eisen van rijm en metrum te voldoen, en daar wordt dan terecht kritiek op uitgeoefend. (‘En daarom, lieve Nel / Schrijf voor jou ik hier snel, / Dit gedicht bij je verjaardagskado!’ Een voorbeeld van hoe het niet moet uit Drs. P's cursus plezierdichten.)
Symmy's zijn te streng. Hun beperkingen leveren zelden poëtische winst op. Rijm kan de dichter een gelukkige formulering ingeven die hij zonder rijm niet ontdekt had - een rijmvondst, het tegenovergestelde van rijmdwang. Maar symmy's zijn zo ongehoord moeilijk dat de dwang de vondst bijna altijd overtreft.
‘Zijn er’, vraagt Battus zich af, ‘met symmys vergelijkbare, qua moeilijkheid en qua effect, vormeisen aan taalprodukten?’ Ja, die zijn er: de ‘extraordinaire’ kunststukken van de rederijkers. Het schaakbord: dichtregels op een schaakbord die in allerlei richtingen gelezen konden worden en zo een groot aantal balladen opleverden; het aldicht: een vers waarin niet alleen de slotwoorden, maar hele regels op elkaar rijmen; en het symmy-achtige kreeftdicht: een gedicht waarvan de woorden per regel ook vice versa kunnen worden gelezen.
Het is niet toevallig dat dat ook de genres zijn die de rederijkerij zo'n slechte naam bezorgd hebben.
Battus: Symmys. Querido, Amsterdam, 1991. 100 blz.
ISBN 90 214 5359 2. Prijs f 29,90.
In mijn middelbare-schooltijd werd er na de vierde klas van het gymnasium een scheiding gemaakt tussen alfa's en bèta's. Ik koos de alfa-richting, talen. Daardoor heb ik veel van het moois van de exacte vakken gemist, ook al had ik daar toen geen weet van. Pas veel later ben ik me nader gaan verdiepen in een zo vermakelijke richting als wiskunde. Dat kwam door de boeken van Martin Gardner, een man die wiskunde zelfs voor verstokte alfa's onweerstaanbaar interessant weet te maken.
In Het Mathematische Carnaval (Contact, Amsterdam, 1987) wijdt hij een hoofdstuk aan een fantastisch wiskundig curiosum: het volkomen getal. Wat is een ‘volkomen getal’? Dat valt eenvoudig uit te leggen: een getal dat gelijk is aan de som van al zijn mogelijke delers behalve zichzelf. Het kleinste volkomen getal is 6: deelbaar door 1, 2 en 3. De som van de delers (1 + 2 + 3) is 6! De formule is duidelijk en simpel. Bestaat zoiets ook in taal? Het volkomen woord?
Ook deze formule is simpel: zes letters, 3 × a, 2 × b, 1 × c, waarbij a, b, en c voor verschillende letters staan. Bestaan zulke woorden? Jazeker: dennen (3 × n, 2 × e, 1 × d), met hennen, jennen, kennen, mennen, pennen, rennen, vennen en wennen als varianten. Ook bij lellen wordt de formule gehandhaafd. Veel mooier zijn natuurlijk opzichzelfstaande varianten als eenden (3 × e, 2 × n, 1 × d), of nog mooier, banaan (3 × a, 2 × n, 1 × b). Hebt u er ooit bij stilgestaan dat banaan een volkomen woord is?
Tot hier wint de taal het gemakkelijk van de wiskunde. Ik heb in het voorgaande al twaalf voorbeelden van zesletterwoorden gegeven die aan de formule voldoen, en er zijn er ongetwijfeld meer.
De moeilijkheden beginnen pas bij het tweede ‘volmaakte getal’. Dat is 28, deelbaar door 1, 2, 4, 7 en 14. De opdracht is dus: construeer een goedlopende zin met deze letterverdeling. Dat is bijna onmogelijk. De reden daarvoor is simpel: geen enkele letter neemt vijftig procent van ons taalgebruik in, zelfs de e niet. Hier wordt de uitvoering buitengewoon lastig, zo heb ik tijdens vele pogingen ervaren. Onmogelijk is de constructie van een dergelijke zin van 28 letters echter niet, zo weet ik inmiddels. De voorbeelden die ik heb weten te construeren, maken een zeer gekunstelde indruk en ik acht ze daarom niet publikabel. Dus ik daag de lezers van Onze Taal maar weer eens uit: wie levert mij een perfecte ‘volmaakte’ zin van 28 letters. Op goede vondsten kom ik vanzelfsprekend terug.
Uit het verleden weet ik dat het voor de echte fanatiekelingen niet gauw genoeg is. Hen wil ik er op voorhand graag op wijzen dat na 6 en 28 het derde volkomen getal 496 is, deelbaar door 1, 2, 4, 8, 16, 31, 62, 124 en 248: een schrikbarend moeilijke opgave! Maar ook voor oplossingen van deze opgave houd ik me van harte aanbevolen.