Zelfvoorzien(en)d
F.K.M. Mars - 's-Hertogenbosch
Een woord dat ik in Onze Taal aan de orde zou willen stellen is zelfvoorzienend. Voor mij is deze vorming een doorn in het oog, en ik kom dit woord tegenwoordig geregeld in allerlei lectuur tegen. Veel Nederlanders voelen deze formatie wel als ongewoon, maar ze geven er zich geen rekenschap van. Een woordenboek als de Hedendaagse Van Dale heeft zich hierbij neergelegd.
Het grondwoord van zelfvoorzienend is het werkwoord zien.
Vijf Nederlandse werkwoorden gaan uit op een volle klinker plus -n, in tegenstelling tot de meeste werkwoorden die uitgaan op -en. Deze kleine groep van vijf is: gaan, staan, slaan, doen en zien. Normaal is: werken, schuilen, lachen. Als we een tegenwoordig deelwoord maken, plaatsen we na de infinitief een -d: werkend, schuilend, lachend. Dit geldt ook voor de groep van vijf:
1 | gaande(weg); doorgaand of voort gaand op deze weg; |
2 | een betere regeling voorstaand, stemde ik tegen; een staand beeld; een alleenstaand politicus; een waarheid als een paal boven water staand; |
3 | een hoge toon aanslaand, zweepte hij de vergadering op; een doorslaand argument; een aanslaand wijsje; met slaande trom; |
4 | dit is voldoend(e); al doende leert men; zijn tijd verdoend, bracht hij de vakantie door; |
5 | een ziende (=niet blinde); dit alles beziend (overziend) komen we tot een andere conclusie. |
In geen van de voorbeelden zal de lezer (al zijn sommige vormen ‘ongewoon’) -en- inlassen (bijv. doorslanend, een zienend), vermoed ik. Maar dit is in zelfvoorzienend, tegen mijn taalgevoel in, wel gebeurd. Volgens de regels zou het zelfvoorziend moeten zijn.
De oorzaak van die tussenvoeging zal wel op het gebied liggen van ritme en welluidendheid. We zeggen ook gemakkelijker ‘dit is voldoende’ dan ‘dit is voldoend’. Ik vermoed dat de laatste jaren het inwendig oor liever naar zelfvoorzienend luistert dan naar zelfvoorziend. Maar toch...