‘Hen’ als ondervindend voorwerp
Poul Stolp - anglist, Nieuwegein
Alle grammatica's kennen naast het begrip ‘lijdend voorwerp’ een of meer andere grammaticale voorwerpen. De bekendste hedendaagse grammatica, de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), vermeldt deze voorwerpen:
• lijdend voorwerp: Ik zie Piet
• meewerkend voorwerp: Ik geef Piet een boek
• belanghebbend voorwerp: Dat is Piet te moeilijk
• ondervindend voorwerp: De taart beviel Piet
• oorzakelijk voorwerp: Hij is Piet beu
Op school (in de jaren vijftig en zestig) heb ik geleerd dat het meewerkend voorwerp met ‘aan’ of ‘voor’ geconstrueerd kan worden, met andere woorden, het belanghebbend voorwerp is ook meewerkend voorwerp. Van een ondervindend voorwerp had ik vóór de komst van de ANS nooit gehoord.
Voor mensen die in de schrijftaal de persoonlijke voornaamwoorden hun en hen naar hun grammaticale functie willen onderscheiden, levert het bestaan van het ondervindend voorwerp grote problemen op. In de ANS (blz. 170) lezen wij dat als een dergelijk onderscheid gemaakt wordt, dat als volgt moet gebeuren:
‘hen dient gebruikt te worden als lijdend, ondervindend en oorzakelijk voorwerp en na voorzetsels, hun als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel)’.
Aangezien werkwoorden als berouwen, bevallen en behagen volgens de ANS (blz. 856) een ondervindend voorwerp krijgen, zou je dus moeten schrijven:
- het berouwde hen; het beviel hen; het behaagde hen
Volgens Van Dale echter krijgen bevallen en behagen een datief (traditioneel de naamval waarin het meewerkend of belanghebbend voorwerp staat), en dit is ook voor berouwen aan te nemen (‘u zult het berouwen’ tegenover ‘het zal u berouwen’ in Van Dale en ‘toen berouwde het den volke’ in de Statenvertaling). Dus volgens Van Dale:
- het berouwde hun; het beviel hun; het behaagde hun
Dat ondervindend voorwerp is mijns inziens een onding. Alle genoemde voorbeelden in de ANS kunnen gemakkelijk onder belanghebbend of onder lijdend voorwerp gerangschikt worden. Neem nu de werkwoorden amuseren en hinderen. Volgens Van Dale zijn dat overgankelijke werkwoorden, en zo voel ik dit ook:
- hij hinderde mij; ik werd gehinderd
- het voorval amuseerde mij; ik werd geamuseerd
Van de werkwoorden baten en schaden zegt Van Dale dat ze de datief krijgen en dat het voorwerp in die datief het onderwerp van de passieve zin wordt. Dit zelfde geldt voor gehoorzamen, waarvan de ANS (blz. 844) zegt dat het een meewerkend voorwerp krijgt, maar waarvan De Vooys en Schönfeld zeggen dat het een lijdend voorwerp krijgt, juist omdat dit het onderwerp in de passieve zin wordt. (Het feit dat gehoorzamen historisch een meewerkend voorwerp kreeg, is voor de huidige taalkundige toestand niet van belang.)
Ook de uitdrukking dwars zitten scheept de ANS (blz. 856) met een ondervindend voorwerp op, terwijl Van Dale er een normaal, overgankelijk werkwoord dwarszitten van maakt. Je kunt dus zeggen ‘hij wordt dwarsgezeten’.
Als de normale taalgebruiker zich in deze materie verdiept om te weten of hij hun of hen moet schrijven, wordt hij tureluurs. Er kan uit de verwarring geconcludeerd worden dat het gevoel voor het onderscheid tussen lijdend voorwerp aan de ene kant, en meewerkend en belanghebbend voorwerp aan de andere, bij de meesten heel vaag is, wat uit het volgende voorbeeld nog eens blijkt:
- Wij verzoeken de passagiers
- De passagiers wordt/worden verzocht (...)
Een ondervindend voorwerp, dat volgens de ANS ‘meestal geen onderwerp in een passieve zin kan worden’, maar dat in een groot aantal voorbeelden voor velen wél onderwerp in een passieve zin kan zijn, en dus net zo goed lijdend voorwerp zou kunnen zijn, vergroot de onzekerheid slechts. De volgende voorbeelden op blz. 856 van de ANS zou ik als volgt anders willen benoemen:
Met lijdend voorwerp, dus met hen: beangstigen, verheugen, bedrukken, verbazen, verbijsteren, amuseren, baten, hinderen, schaden, dwarszitten.
Met belanghebbend voorwerp, dus met hun: berouwen, bevallen, behagen, mishagen, meevallen, tegenvallen, passen, voegen, betamen, waard zijn, zwaar vallen, moeilijk vallen, (ge)lukken, mislukken, overkomen, overvallen, gebeuren, ontgaan.
Alleen met de onpersoonlijke werkwoorden spijten en bevreemden weet ik geen weg. (Dat befremden in het Duits een lijdend voorwerp krijgt, zegt nog niet alles.) Ook de ‘ethische datief’ en het ondervindend voorwerp bij gezegdes ‘met een bepaling van graad (vooral te en genoeg)’ (ANS blz. 857) kunnen belanghebbend voorwerp genoemd worden.
De redactie van Onze Taal (oktober 1990, blz. 172) uit deze wijsheid: ‘Als ervaren taalgebruikers alleen na grondige ontleding tot een vormkeuze kunnen komen, hebben we te maken met een grammaticaal onderscheid dat niet meer tot onze levende taal behoort.’ Het is onzinnig het verschijnsel ‘naamval’ in de levende taal te laten bestaan, uitsluitend om-