Onze Taal. Jaargang 58
(1989)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Vertalen wat er staat
| |
Grammatica en woordenschatTalen verschillen in grammatica, woordenschat en cultuur. De grammaticale verschillen springen het meest in het oog. Sommige talen hebben geen lidwoord, andere wel; sommige talen hebben één verleden tijd, andere drie of meer; sommige talen hebben naamvallen, andere niet. Grammaticale verschillen zorgen er al voor dat de vertaler voortdurend niet-automatische keuzen moet maken. Bij elke Russische verleden tijd moet de Nederlandse vertaler kiezen tussen onvoltooid verleden, voltooid verleden of voltooid tegenwoordige tijd; bij elk Russisch zelfstandig naamwoord moet de Nederlandse vertaler kiezen tussen bepaald, onbepaald of geen lidwoord. En dit zijn keuzen die meestal alleen op grond van de context gemaakt kunnen worden en dus moeilijk te automatiseren zijn.
Moeilijker nog is het met de woordenschat gesteld. Zelfs tussen nauw verwante talen als Nederlands en Duits of Engels is hier sprake van een zeer grote mate van incongruentie. Het Nederlandse woord ‘kaal’ moet in het Engels anders vertaald worden al naar gelang het betrekking heeft op een hoofd, een boom, een rots, een tapijt of de inrichting van een woning. En deze opsomming is bij lange na niet volledig. Het Nederlandse ‘missen’ heeft in het Duits vele mogelijke equivalenten, afhankelijk van de context waarin het wordt gebruikt: ‘ik mis nog honderd gulden; ik heb je gisteravond op de bijeenkomst gemist; hij heeft twee colleges gemist; we missen je erg; de fles miste hem op een haar na’; voor elk van deze gevallen vereist het Duits een andere vertaling van het werkwoord, en alweer: deze opsomming is niet volledig. Ook hier is elke poging tot automatisering - zolang er althans geen computers zijn die het menselijk denken evenaren - gedoemd schipbreuk te lijden. | |
Verschillen overbruggenDe derde bron van vertaalproblemen zijn culturele verschillen die hun weerslag ook in de taal vinden. Zelfs bij nauw verwante culturen zijn er heel veel woorden voor etenswaren, gerechten, gebruiksvoorwerpen en instellingen waarvoor in een andere cultuur geen equivalent bestaat. Vergelijk maar eens de inhoud van een Nederlandse en een Franse bakkerswinkel. Al deze verschillen moet een vertaler overbruggen, en wel zo, dat er in de doeltaal een tekst ontstaat die voldoet aan de normen van taalgebruik en stijl van die taal. Deze laatste eis is niet geheel onomstreden; er zijn wel vertalers en theoretici geweest die meenden dat in de doeltaal juist zoveel mogelijk de eigenaardigheden van de brontaal moeten worden weergegeven, maar deze stroming heeft momenteel nog maar weinig invloed. Het Nederlandse lezende publiek verwacht van een vertaalde roman dat deze leest als een in het Nederlands geschreven literair werk waarbij de Nederlandse normen van taal en stijl worden gehanteerd.
Elke vertaler heeft natuurlijk zijn eigen oplossingen voor deze vertaalproblemen. Het is echter opvallend dat, wanneer men een grote hoeveelheid vertalingen onderzoekt, zich steeds terugkerende patronen aandienen. Aan de beschrijving van deze patronen, die ik ‘transformaties’ noem, is een groot deel van Vertalen wat er staat gewijd. Pionierswerk op dit gebied is verricht door een aantal vertaaltheoretici uit de Sovjet-Unie, van wie V. Komissarov en S. Barchudarov de belangrijkste zijn. Hun werk vormt de basis van mijn onderzoek. | |
Vertalen op niveauTussen vertaling en origineel kunnen op verschillende niveaus overeenkomsten worden vastgesteld. Nu eens is er sprake van een (bijna) woordelijke overeenkomst (‘he bought a blue sweater - hij kocht een blauwe trui’), dan weer ontbreekt elke woordelijke gelijkenis en kan de overeenkomst slechts langs een omweg vastgesteld worden (‘Have a heart, Madge - Toe nou, Madge’). Tussen deze beide extremen ligt een breed scala aan mogelijkheden. Laten we bij de laatste variant, de minimale overeenkomst, beginnen. Doel van de taaluiting ‘have a heart, Madge’ is het sussend toespreken van een woedende Madge. Voor dit doel gebruiken het Engels en het Nederlands geheel verschillende taalmiddelen. De vertaler kijkt hier echter niet naar de | |
[pagina 17]
| |
woorden, maar naar het doel dat met die woorden moet worden nagestreefd. Dit niveau van equivalentie wordt het niveau van ‘het doel van de communicatie’ genoemd. In dit voorbeeld is het doel van de communicatie het sussen van een bepaalde emotie bij de gespreksgenoot. Het doel kan hier echter ook het overbrengen van woordspelingen, alliteratie, sarcasme of ironie zijn. Bij het volgende niveau ligt de overeenkomst tussen origineel en vertaling in de situatie die wordt beschreven. Een voorbeeld is ‘He answered the telephone - hij nam de hoorn op’. Een letterlijke vertaling (‘hij antwoordde de telefoon’) is niet correct in het Nederlands. Dergelijke gevallen zijn tamelijk talrijk. Het blijkt dat er in elke taal heel veel kant-en-klare manieren zijn om bepaalde situaties onder woorden te brengen, en dat elke taal zijn eigen voorkeuren voor bepaalde formuleringen heeft. De vertaler stelt zich in dit geval voor, welke situatie in de werkelijkheid in het origineel beschreven wordt, en vervolgens geeft hij die situatie in de doeltaal weer met andere taalmiddelen.
Bij het derde niveau van equivalentie kan men wel een zekere gelijkenis op woordniveau onderscheiden, hoewel ook hier geen sprake van woordenboekgelijkenis is. Vertalers maken veel gebruik van bekende semantische relaties als generalisatie of concretisering en antoniemen. Ook hier geldt dat de keuze aan de vertaler wordt gedicteerd door de normen van de brontaal. De zin ‘Scobie always remembered how she was carried into his life’ kan eventueel vertaald worden met ‘Scobie herinnerde zich altijd hoe ze zijn leven werd binnengedragen’, maar dit is geen mooi Nederlands. ‘Remembered’ kan beter door zijn antoniem plus een ontkenning vertaald worden: ‘Scobie zou nooit vergeten hoe ze zijn leven werd binnengedragen’. | |
Stilistische eisenBoven de hier geschetste problemen komt nog het probleem van de stijl. Het gaat, zeker bij een literaire tekst, niet alleen om de betekenis, maar ook om hoe het gezegd wordt, om de vorm. Een mededeling die in het origineel in vijf woorden op een enigszins laconieke manier wordt gedaan, vertalen in twee regels plus een voetnoot, zal door niemand erg bevredigend gevonden worden: het esthetisch effect is volkomen verloren gegaan; alles wat aan het origineel aardig kon zijn, is verdwenen. Het grote probleem van een vertaler is meestal niet hoe de betekenis van het origineel over te brengen, maar hoe de vorm te behouden op zo'n manier dat de vertaling op de lezer ervan ongeveer hetzelfde effect heeft als het origineel. Vertalen is vooral een stilistisch probleem. En dit stilistische probleem is uiteraard groter naarmate de vorm in de te vertalen tekst een grotere rol speelt. Bij een technische vertaling is het het kleinst, bij poëzie, waar ook klank, ritme, metrum en rijm van belang zijn, is het vaak bijna onoplosbaar. Soms is het niet zo erg als de vertaling een paar woorden meer nodig heeft, maar soms gaat door die paar woorden méér juist het hele effect van het origineel verloren.
In een literaire vertaling moeten de stilistische kenmerken van het origineel zo veel mogelijk overgebracht worden, luidt de eis. Dat klinkt eenvoudig, maar is het niet. Ten eerste: een schrijver werkt zijn hele leven aan één stijl. Zijn stijl is een onvervreemdbaar deel van hemzelf - hij kan niet anders. Hij maakt daarbij gebruik van de mogelijkheden van zijn eigen taal, en dikwijls probeert hij de dingen net even anders te zeggen dan men gewoon is. De vertaler vertaalt nu eens een boek van schrijver X, dan weer een boek van schrijver Y, die een totaal andere stijl heeft. Hij heeft vaak te weinig tijd om zich helemaal in de stijl van het te vertalen werk in te leven en bovendien heeft hij, net als iedereen, zijn eigen stijl. Een vertaler moet een kameleon zijn, maar slechts weinigen zijn zo kameleontisch dat ze zichzelf, hun eigen stijl, geheel kunnen wegcijferen. Ten tweede: hoe geef je iemands stijl weer? ‘Door zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst te blijven’, zal het antwoord van velen luiden, ‘dan komt die stijl vanzelf wel over’. Dit is zeker een gezond uitgangspunt. Maar het is niet een recept dat blindelings toegepast moet en kan worden. Een eenvoudig voorbeeld: in een literaire tekst staat in één alinea vijfmaal het woord ‘kaal’. Hier is sprake van woordherhaling, een bewust gebruikt stilistisch effect. De vertaler die deze tekst in het Engels vertaalt, wil dit effect handhaven, maar hij kan het niet: de ene keer moet hij ‘kaal’ met ‘bald’ vertalen, de andere keer met ‘bare’, enzovoort. Weg stilistisch effect! | |
TaaleigenVoorts is het vaak moeilijk te bepalen waar de ‘stijl van de taal’ ophoudt en de stijl van de schrijver begint. ‘De stijl van de taal’ noem ik de verzameling stilistische conventies, vaste zinswendingen, veelgebruikte zinstypen, stoplappen, enzovoort, die een groot percentage van elke tekst uitmaken, het ‘zo zeggen ze dat nou eenmaal in het...’ De ‘stijl van een taal’ wordt bepaald door de frequentie waarmee bepaalde zinsconstructies worden gebruikt. In een taal waarin passieve zinnen zeer vaak voorkomen, heeft het passief een andere stilistische betekenis dan in een taal die weliswaar een passief heeft, maar waarin dit zelden gebruikt wordt. De frequentie van bepaalde zinstypen kan van taal tot taal heel verschillend zijn. Er zijn talen die een grote voorkeur hebben voor nevenschikkende zinnen (en toen... en toen...), terwijl in andere talen een teveel aan dit soort zinnen lelijk wordt gevonden.
Een vertaler kan dus niet klakkeloos een bepaalde zinsconstructie in taal A vertalen door een overeenkomstige constructie in taal B. Hij moet zich steeds afvragen of die zogenaamde overeenkomstige constructies wel dezelfde stilistische functie hebben in beide talen. Doet hij dit niet, dan kan het gebeuren dat hij een tekst krijgt die niet ongrammaticaal is, maar toch niet lekker loopt, een typisch vertaalde tekst. Hoe dit vermeden moet worden, daarvoor zijn geen regels te geven. Het is onmogelijk om in een handboek voor vertalers regels te geven van het soort ‘als er in het Engels dit staat, dan moet je in het Nederlands dat vertalen’. Altijd zal blijken dat zo'n regel reeds de derde keer niet opgaat. De vertaler zal altijd zelf van geval tot geval moeten uitmaken welke van de hem bekende technieken hij zal willen gebruiken. Vertalen wat er staat pretendeert ook niet meer dan dat te zijn: een inventarisatie van de technieken die moderne vertalers gebruiken en van de problemen waar zij zelf een oplossing voor moeten vinden. |
|