Vraag en antwoord
Leestekens
Redactie Onze Taal
Er bestaat een officiële Nederlandse spelling, maar niet een even officiële regeling van de leestekens. De volgende regels hebben dus geen andere pretentie dan te omschrijven wat veel schrijvers of correctoren met leestekens doen.
Een vraagteken betekent dat op die plaats een vraag eindigt. Het is - net als het uitroepteken - een leesteken met een duidelijke betekenis. Als vraagzin (1) ingebed wordt in vraagzin (2) verschijnen er twee vraagtekens:
(1) | Wie zei dat? |
(2) | Wat is waarheid? |
(3) | Wie zei: ‘Wat is waarheid?’? |
Als een vraag in de directe rede aan het einde van een mededelende zin staat, zou het, gezien de handelwijze in (3), voor de hand gelegen hebben om vraagteken - aanhalingsteken - punt te schrijven zoals in (4):
(4) * De rechter zei: ‘Wat is waarheid?’. Dat gebeurt niet. Men laat liever een van de drie leestekens weg omdat zulke reeksen leestekens als minder fraai beschouwd worden. Het minst betekenende leesteken, de punt, vervalt:
(5) De rechter zei: ‘Wat is waarheid?’ Uitroeptekens krijgen dezelfde behandeling als vraagtekens.
Punten en komma's worden echter niet verdubbeld, waarschijnlijk omdat ze een minder zelfstandige betekenis hebben. Zo is (6) niet zoals het hoort:
(6) * De groenteboer had worteltjes, bietjes, aardappelen, enz..
De laatste punt wordt geschrapt, of het probleem wordt op een andere manier omzeild. In citaten verdwijnt de puntenreeks ook.
(7) * De rechter zei: ‘U spreekt de waarheid’.
Om esthetische redenen verdwijnt de buitenste punt.
Dezelfde regel geldt voor de komma: twee is te veel. Daarom zien we in (8) niet de twee komma's na elkaar, die daar eigenlijk zouden thuishoren:
(8) * Piet, net terug van vakantie„ Henk en Karel troffen elkaar in het café.
Bij de komma's in citaten doet zich net zo'n probleempje voor als bij de punten. In (9) zou logischerwijs een komma achter knuisje moeten komen en voor zei:
(9) * ‘Knibbel, knabbel, knuisje’, zei de heks, ‘wie knaagt er aan mijn huisje?’
De eerste komma hoort daar te staan omdat die er ook staat in (10) Knibbel, knabbel, knuisje, wie knaagt er aan mijn huisje?
De tweede komma had er moeten staan omdat we in hoofdzinnen na een lang zinsdeel voor de persoonsvorm een korte pauze horen en dus een komma schrijven. Ook in (9) laten we de buitenste komma echter weg.
Als het citaat doorbroken wordt op een plaats waar geen komma thuishoort, staat de komma natuurlijk achter het aanhalingsteken:
(11) ‘Het kamerlid’, zei de minister, ‘heeft mijn vraag niet beantwoord.’
De tweede komma in (11) wordt kortheidshalve door sommigen weggelaten.