tekend: burgo, burgerlijk persoon; alternativo, iemand met sandalen, een wollen vestje en een plastic regenjas (u ziet hoe nauw het luistert). Verder vacuum en badmuts, (zeer) dom persoon; eitje en watje, zacht, meestal mannelijk persoon; dweil, duf persoon, en weirdo, sukkel, vreemd figuur.
Heerlen kent voor ‘simpele zielen’ siepie, simp en klojo. Dit laatste is natuurlijk al heel oud, hoewel ik het alleen in de betekenis (en als verbastering van) ‘klootzak’ kende. Watje en eitje zijn ook in Heerlen gangbaar, nog vergezeld van de synomiemen softie, socio en janjurk. Een viezerd wordt in die stad een truus genoemd en voor een nog viezere zijn de woorden vetlel en vette kroket gereserveerd.
Ieder die zich met jeugdtaal bezighoudt, kent het principe van de ‘tegengestelde betekenis’. In Mol zijn de aanspreekvormen van vriendinnen onder elkaar: viezerd, engerd en viswijf. In Den Bosch is een blije broek een broek die hopeloos ouderwets is, en een blije knul een sul die er niet bij hoort. Kakker en (kak)balletje bestaan in Heerlen als synoniem voor een bekakt figuur. Een gup(pie) is een duf iemand.
Ik heb de indruk dat er meer zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd dan werkwoorden. Toch zijn deze laatste er wel. In Den Bosch verschijnen ziepen en guppen in de betekenis ‘balen’, en stressen voor ‘zenuwachtig zijn’. In plaats van de ‘verlengde’ vorm balen als een stier wordt daar gebaald als een stekker.
In Mol kan er, als iemand een sterk verhaal vertelt, ter aanduiding van de ongeloofwaardigheid ervan, gezegd worden: die is hard!
Een mooie tot slot uit Amsterdam. Tast! is de uitroep gebruikt wanneer iemand iets onzinnigs zegt of tegen de muur staat te praten. In dat laatste geval is er ook het werkwoord: wat staat hij te tasten.
(Met dank aan Sanne Claessens uit Mol, drs. L.J.M. van Bogaert uit Beutenaken, Anke Hamel Grunbáuer uit Amsterdam en M. Wibbelink uit Vlijmen.)