De Woordenaar
De zesentwintigste
J.J. Bakker
Zesentwintig is voor bijna niemand een mooi rond getal, behalve natuurlijk voor de lexicograaf, die het onmiddellijk in verband brengt met het aantal letters van het alfabet. Dit is de zesentwintigste aflevering van ‘De Woordenaar’, en, u raadt het al, tevens de laatste. Wie goed heeft opgelet kon het zien aankomen: de beginletters van de artikelen volgden elkaar strikt alfabetisch op, en inmiddels zijn we via Xenomanie en Ijzeren formules aangeland bij Zesentwintig.
Weliswaar heb ik nog een hele lijst van opmerkelijke woordenboeken die zich voor bespreking zouden kunnen lenen, maar veel van die (meestal Engelse) uitgaven zijn voor ons taalgebied niet van wezenlijk belang. Zo kent het Engels een rijk assortiment schertswoordenboeken, bijvoorbeeld The Insult Dictionary (beledigingen aan het adres van obers, taxichauffeurs, winkelbedienden en dergelijke, in vijf moderne talen) of Mrs. Byrne's Dictionary of Unusual, Obscure and Preposterous Words (zoals keraunophobia, ‘angst voor onweer’ en zenzizenzizenzic, ‘de achtste macht van een getal’).
Ook bestaan er nogal wat uitgaven op het gebied van ‘vocabulary building’ - een categorie waar in Nederland, vrees ik, geen markt voor is; wie zou er hier nu moeite doen om zijn vocabulaire te vergroten?
Zulke speelse en/of educatieve woordenboeken zijn ook min of meer luxeartikelen in een taalgebied dat lexicografisch nog steeds wat karig bedeeld is. In de afgelopen jaren heb ik een aantal onderbelichte woordsoorten besproken (interjecties, scheldwoorden, merk- en eigennamen) en heb ik gepleit voor meer informatie over woorden (uitspraak, etymologie). Dat was in deze rubriek, door alle uitweidingen en taalspelletjes heen, de rode draad. Tot mijn genoegen zie ik wel een gestage vooruitgang, en ik heb er alle hoop op dat over een jaar of tien de meeste van mijn wensen vervuld zullen zijn. Misschien is dan de tijd rijp voor een nieuwe Woordenaarserie, waarin ook curiosa als bovengenoemde aan de orde kunnen komen.
Het idee voor deze rubriek ontstond toen ik het Nederlands Rijmwoordenboek aan het samenstellen was en uit dien hoofde intensief omging met allerhande lexica, niet alleen de gebruikelijke handwoordenboeken, maar ook tientallen gespecialiseerde werken en werkjes die ik gebruikte om de basisrijmwoordenverzameling aan te vullen. Aan die dagelijkse activiteit heb ik veel van mijn inspiratie voor ‘De Woordenaar’ ontleend. Nu het rijmwoordenboek klaar is en de lexicografische onderwerpen die ik wilde behandelen grotendeels de revue gepasseerd zijn, wordt het tijd het accent van deze rubriek te verleggen, en wel van ‘woordenboek’ (in ruime zin) naar ‘rijm’ (in minstens even ruime zin). Per slot van rekening worden woordenboeken niet gemaakt om doorgebladerd, vergeleken, besproken, bewonderd en bemopperd te worden, maar om te worden gebruikt. Bijvoorbeeld bij het schrijven van versregels. Het is werkelijk boeiend om te zien hoe woorden zich gedragen in het strakke keurslijf van een versvorm. Er worden bovendien bijzondere eisen gesteld aan het materiaal: de woorden moeten voldoen aan fysieke eisen (omtrent lengte, beklemtoning en klank) en evenzeer aan inhoudelijke eisen, bijvoorbeeld ten aanzien van het stijlniveau en de afkomst.
Voortaan dus een ander thema, een wat lagere frequentie (tweemaandelijks) en een andere titel: Het lyrisch lab. Tot lezens!