Onze Taal. Jaargang 56
(1987)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
PCUdB■ Het woord geven wij in eerste instantie aan de heer Ottervanger. ■ Deze meldt ons onder andere dat hij het woord pensioenbreukeling heeft aangetroffen in de media. Eenmaal bij monde van het Tweede-Kamerlid Paulis (voor de NOS), en eenmaal in geschrifte op een niet nader genoemde plaats. ■ Het lijkt mij een typisch voorbeeld van creatief taalgebruik: als een cabaretier zoiets verzint, wordt hij toegejuicht. In dit geval meen ik ook te kunnen verklaren waarom pensioenbreukeling leuker is dan bijvoorbeeld inbreukeling of afbreukeling. ■ Namelijk: een pensioenbreukeling is iemand die pensioenbreuk lijdt, zoals een schipbreukeling iemand is die schipbreuk lijdt. ■ Maar neem mij nu. Ik ben natuurlijk per definitie afbreukeling aan alle u heilige waarden en misschien ook wel inbreukeling op uw gemoedsrust, maar zie, ik lijd daar niet onder, en dat vindt u niet leuk, en is daarom ook niet leuk, want uiteindelijk bepaalt u wat leuk is en niet. ■ Nog steeds op dezelfde voet doorgaande zou ik een echtbreukeling ook definiëren als iemand die onder de escapades van deszelven of derzelver levensgezellin of levensgezel gebukt gaat, en niet als degene die tot de schipbreuk van het matrimoniale bootje het initiatief heeft genomen. ■ Het slachtoffer mag binnen ons juridisch stelsel ook wel contractbreukeling worden genoemd, en ook taalkundig gesproken geef ik u daar volledig de vrijheid toe. ■ Kan iemand getuige zijn van de geboorte van een nieuwe traditie? ■ Herman Hendrikse meent van niet, waar hij een westerse journalist aanhaalt die de ‘glasnost’ in de Russische media beschrijft en zich in De Gelderlander, of liever in The Guardian, vertaald in De Gelderlander, aan bovengenoemde zinsnede bezondigt. ■ Nu citeer ik even H.H.: ‘Waar Bilderdijk in alle eenvoud beschrijft dat in het heden (hier en nu) het verleden ligt en daaropvolgend hoopt op een na-nu toekomst, daar is de journalist van de Guardian of diens vertaler getuige van de geboorte van een nieuwe traditie die noch als nieuw geadjectiveerd kan worden en noch in overlevering, verhaal of culturele continuïteit die titel kan hebben verdiend.’ ■ Einde citaat thans. Ik citeer hier nogal uitvoerig omdat de strekking van het betoog mij enigszins ontgaat. ■ Stel dat in de toekomst het woord geadjectiveerd gebruikt gaat worden à la Herman Hendrikse, zijn wij dan niet thans, september 1987, getuige van de geboorte van deze traditie? En mogen wij dan niet later aan onze kindskinderen vertellen van dit getuige-zijn? ■ En kunnen wij niet, voorspellende geesten als wij zijn, een wissel op de toekomst trekken door ons nu reeds getuige te verklaren van die wonderschone traditie, gegeven het feit dat wij nu eenmaal niet weten of we ooit kindskinderen zullen krijgen? ■ Maar misschien wil Herman Hendrikse niet anders zeggen dan dat een traditie per definitie niet nieuw kan zijn. ■ Ook daar zou ik het nodige over kunnen zeggen, maar ik laat de woorden van H.H. nu even terzijde. ■ Niet overigens dan na een nieuwe traditie bij deze auteur te hebben gepeetvaderd: in een soort voetnoot karakteriseert hij De Gelderlander als onovergankelijk in de (ironische, neem ik aan) zin van (neem ik aan) onvolprezen. ■ Een hooggeplaatste heer uit Dublin tekent bezwaar aan tegen constructies van het type het Moskouakkoord, Reykjavik-conferentie en Reagan-administratie. ■ Hierbij wens ik expliciet en zonder grapjasserij mijnentwege te verklaren dat, ik de bezwaren van Harer Majesteits Ambassadeur volledig onderschrijf, waarvan akte, en dat ook het gebruik van administratie in bovengenoemd anglicisme nog eens een extra anglicisme is, tenzij met Reagan-administratie de wijze wordt bedoeld waarop een ander hooggeplaatste heer zijn privé-rekeningen betaalt, int en boekt. ■ Ik zou met de volgende nieuwe traditionele zin willen afsluiten: ‘Jong of oud, hoog of laag, harig of kaal, taalbreukelingen zijn wij allemaal.’ |
|