Functie en verantwoordelijkheid
Woordenboeken hebben naast wetenschappelijke rechten ook maatschappelijke plichten. Deze behoren tot uiting te komen in de voornaamste functies van het woordenboek: de educatieve, de normatieve en de museale. De educatieve functie vereist dat de lexicograaf zich rekenschap geeft van een juiste betekenis van de lemmata die hij behandelt, vooral als die op een groep mensen betrekking hebben. In de naleving hiervan blijft elk woordenboek in Nederland, speciaal (maar niet alleen) met betrekking tot het woord jood, ernstig in gebreke. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het lemma Turk.
Het regionaal-dialectische De Scheveningse Woordenschat, dialect van een vissersdorp, leert ons dat as 'n Turk in het Schevenings ‘smerig’ betekent/betekende. Koenen uit 1976 leert ons dat een Turk weliswaar iemand is die uit Turkije komt, maar gaat verder - overigens zònder toepassing van de door Van der Spek noodzakelijk geachte labels ter verduidelijking van de gebruikssfeer en zònder te zeggen of deze keuze museaal dan wel normatief is - dat er uitzien als een Turk ook Nederlands is voor ‘erg vuil, smerig’ en - zowaar - ‘een hondenaam: koest Turk!’ In de Grote Koenen van 1986 wordt dit niet aangehouden.
Men moet van goeden huize komen wil men dergelijke laagheden, die gevoelens van ontstemming en boosheid opwekken in elk weldenkend mens, als ‘wetenschappelijke, noodzakelijke registratie’ geloofwaardig verdedigen. De heer Van der Spek ziet overeenkomsten tussen de houding van de STIBA en de despotische gewoonte waarbij de boodschapper die slecht nieuws brengt, onthoofd wordt. In werkelijkheid is er helemaal geen overeenkomst. Voordat de STIBA een aanklacht tegen de uitgever van De Scheveningse Woordenschat, Robbemond, indiende, hebben wij ons eerst uitvoerig (en tevergeefs) moeite getroost om hem te overtuigen van het voor joden nodeloos kwetsende van zijn uitgave, en de wenselijkheid van enigerlei verduidelijking van functie en verantwoordelijkheid zoals juist door Van der Spek bedoeld. De eerste vijf regionale verzamelingen van uitdrukkingen die wij naar aanleiding van dit geval onderzochten, bevatten geen antijoodse pejoratieven.
Moeten we aannemen dat in die regio's dergelijke pejoratieven niet voorkomen? De vraag is verder: Wie is in gebreke gebleven, Robbemond of de uitgevers van die andere verzamelingen?