Waar ontspringt de dans?
Of de belangstelling voor de dood even groot zal worden als in die andere macabere periode, de late middeleeuwen, valt nog niet te voorspellen. In de 14de eeuw heerste de pest, de zwarte dood, en werd de dodendans populair, de danse macabre.
Aan de dodendans wijdt Spruit natuurlijk ook een paar bladzijden van zijn boek. Voor taalliefhebbers zijn daarbij de uitdrukkingen de dans ontspringen en naar de pijpen dansen interessant. Maar het meest belangwekkend vind ik de etymologie van het woord macaber.
De dodendans is het dansen van de doden op het kerkhof of het dansen van de levenden met de dood. Het laatste kan gebeuren met een gepersonifieerde doodsfiguur, die de mensen al springende ten dans noodt, of als een reidans met verschillende doden in diverse gedaanten. Het thema van de dodendans is het onverwachte van de dood en het onvermijdelijke sterven van iedereen, ongeacht rang of stand. Jacob van Maerlant dichtte:
‘Soo comt die doot, diet al vertaert,
onversien, want hets haer aert’
(Zo komt de dood, die alles verteert,
onverwacht, want dat is haar aard).
Ieder moet sterven. Stoett schrijft in zijn spreekwoordenboek: ‘Van den paus en den keizer tot den kluizenaar en den geringsten burger toe, allen moeten aan den dans; niemand kan dat gevaar ontspringen.’ Hij citeert een Duits opschrift bij een dodendans uit de laatste vijf jaar van de vijftiende eeuw:
‘du magst dem dantz nit entrinnen;
du must mir (nach) vor allen dingen’.
Het lijdt volgens mij geen twijfel, dat de dans ontspringen met de dodendans verband houdt. Maar voor de uitdrukking naar de pijpen dansen lijkt me dat helemaal niet zo zeker, al zijn Spruit en ook Enklaar (in zijn bij de illustratie vermelde boek) wel die mening toegedaan.