Journalistiek formuleren
Frank Jansen
Het journalistieke bedrijf intrigeert wetenschappers. Als nieuwsbron is de krant gezaghebbend, maar het is nooit helemaal duidelijk hoe de artikelen tot stand zijn gekomen. We nemen aan dat de journalist in de eerste plaats de heilige feiten geeft en vervolgens eventueel wat commentaar. Maar dringt dat commentaar niet ook door in de keuze en weergave van de feiten? Zo ja, hoe komt de lezer erachter waar en wanneer hij beïnvloed wordt?
Het is moeilijk om zulke vragen diepgaand te beantwoorden en tegelijk zelf de nodige wetenschappelijke objectiviteit te handhaven. In arren moede namen de wetenschappers wel eens hun toevlucht tot oppervlakkige methodes, zoals het meten van aandacht voor een onderwerp door het tellen van de vierkante centimeters die daaraan besteed zijn. In Ideologie en MassamediaGa naar voetnoot* slagen de sociaalwetenschappelijke onderzoekers Van den Berg en Van der Veer (BV) erin diepgang met objectiviteit te verzoenen. Hun vuistdikke proefschrift behandelt de wijze waarop elf dagbladen de roemruchte Enka-bezetting van 1972 verslagen hebben.
Het grootste deel gaat over de ideologische en andere inhoudelijke analyses, maar het hoofdstuk over presentatievormen (blz. 441-498) is van belang voor allen die geïnteresseerd zijn in taal en tekst. BV gaan daarin na hoe het nieuws wordt weergegeven omtrent actoren (personen en partijen die in het conflict handelend optreden) en hun uitspraken. BV onderzoeken daar drie aspecten van: de etikettering, formulering en contextualisering. Ik zal vooral op de formulering ingaan.
BV verstaan onder etikettering het verschaffen van extra informatie over een actor of bron. Die informatie kan neutraal, negatief, of positief zijn. Van welke etiketten maken de kranten nu gebruik? Verreweg de meeste etiketten (83%) blijken neutraal (‘Groenevelt van de Industriebond-FNV’), een klein deel (15%) is positief (drs. F.P.J.M. Sweens, de doorgaans scherp formulerende secretaris van het...’) en het piepkleine restje negatief (‘volgens het slechts drie leden tellende actiecomité’). Op die negatieve etiketten wordt vooral de lezer van De Waarheid getrakteerd. De positieve zijn vooral in De Telegraaf te vinden.
De formulering betreft de wijze waarop uitspraken worden weergegeven. De journalist kan een neutrale formulering kiezen: ‘X zei dat (...)’, of een waarmee hij impliciet commentaar levert: ‘X erkende dat (... )’ of ‘X bestond het te beweren dat (...)’. Zo kan de journalist de juistheid van de uitspraak aandikken dan wel afzwakken. De journalist kan ook iets meedelen over de stelligheid van de uitspraak (‘wees er nadrukkelijk op’). Hij kan de waarde van de uitspraak beïnvloeden door iets te laten doorschemeren van de gezaghebbendheid (‘welingelichte kringen’) of integriteit (‘verklaarde zichtbaar aangedaan’) van de bron. BV inventariseerden eerst welke taalmiddelen voor dit soort formuleringen gebruikt worden. Vervolgens construeerden ze een zo neutraal mogelijke formulering en vroegen ze een groot aantal beoordelaars die neutrale formulering te vergelijken met de echt gebruikte. De beoordelaars moesten aangeven of er echt verschil tussen de twee formuleringen bestond, wat de juistheid, stelligheid, etc. betreft. De formuleringen blijken dan merendeels van het neutrale type te zijn. Een positief gekleurde formulering komt vooral voor om de gezaghebbendheid te benadrukken. Vooral politici krijgen deze luxe behandeling, hoewel zij in het Enka-conflict niet echt partij waren.
Journalisten kiezen slechts uiterst zelden een negatieve formulering.
De weergave van een bronuitspraak is nooit meer dan een onderdeeltje van een journalistiek produkt. Ervoor en erna staan andere beschrijvingen en commentaren. De krantelezer beoordeelt het fragment natuurlijk in het licht van het totaal. Die verbanden tussen bronuitspraak en de rest noemen BV contextualisering. Er zijn volgens BV ten minste acht soorten verbanden mogelijk, maar daarvan blijken er slechts vier regelmatig voor te komen. Het frequentst is de bronuitspraak die te midden van uitspraken uit dezelfde bron met dezelfde strekking staat (26%). Iets minder frequent (22%) wordt de bronuitspraak ondersteund door gelijkluidende andere bronnen. Bijna even vaak vinden we de zogeheten kameleonconstructie: de uitspraak wordt gelardeerd met gelijkluidende opmerkingen van de journalist zelf. In 17% van de gevallen is de bronuitspraak te vinden tussen bronuitspraken van anderen, die een tegengestelde opinie weergeven. In theorie zijn er ook gemenere verbanden denkbaar. De journalist kan bijvoorbeeld door middel van de context de bron impliciet als leugenaar of warhoofd afschilderen. Dergelijke trucs worden zelden of nooit gebruikt.