Spellinguitspraak
W. Sterenborg
Met veel vertrouwen in het spellingsysteem hebben we in onze eerste schooljaren leren lezen. Te weinig zijn we geattendeerd op de vele gevallen waarin de beschaafde uitspraak niet met de letters overeenstemde. Gevolg hiervan is de zogenaamde spellinguitspraak, het lezen naar de letters. Er zijn zelfs mensen die anderen wier uitspraak afwijkt van de geschreven tekst, van uitspraakfouten betichten.
Nu bestaan er nogal wat regels voor de beschaafde uitspraak, bijvoorbeeld dat we een stomme klinker moeten laten horen in de lidwoorden, het voorvoegsel ver- en de achtervoegsels -ig en -lijk. Volgens een andere regel spreken we de getallen 40, 50, 60 en 70 uit als feertig, fijftig, sestig en seventig.
Over het algemeen kunnen we verwachten dat sprekers in het openbaar, op radio en TV, zich bedienen van de beschaafde omgangstaal. Zij hebben immers grote invloed op de spreektaal van hun landgenoten. Helaas blijken sommige sprekers slecht op de hoogte van de geldende regels. Soms wekken ze medelijden op door tongbrekende toeren om toch vooral de genoemde getallen verkeerd te laten klinken. In verkiezingsmaanden kunnen we daar steeds getuige van zijn. Tot vervelens toe horen we dan bijvoorbeeld ‘zesen-Zestig’.
Het is niet de eerste keer dat Onze Taal zich druk maakt om dit euvel. Al meer dan dertig jaar geleden schreef professor Michels hierover het volgende: ‘... Vandaar de uitspraak ik sing en ik find, waarbij zonder meer duidelijk is dat de voorafgaande scherpe consonant het verschil veroorzaakt. Tot dezelfde orde behoort in de grond der zaak het klankwettig volkomen juiste optreden van f en s aan het begin van enkele telwoorden: feertig, fijftig, sestig en seventig. (...) Vóór zeventig heeft oorspronkelijk het voorvoegsel ant- gestaan; een rest daarvan zien we nog in tachtig, en dialectisch zelfs in tnegentig.’ Ook in Hermkens' boek Fonetiek en fonologie vinden we onder de voorbeelden van spellinguitspraak: ‘De hypercorrecte uitspraak van de getallen veertig, vijftig, zestig, eenenzestig enz., zeventig, eenenzeventig, enz. Evenals in tachtig stond er oorspronkelijk een t voor zestig en zeventig; veertig en vijftig hebben zich bij de verscherpte vormen aangesloten krachtens de wet van de analogie; maar eenenveertig, eenenvijftig enz. zijn niet meegesleept.’
Niet alleen de uitspraakwoordenboeken van Paardekooper en De Coninck vermelden: feertig, fijftig, sestig en seventig; ook het woordenboek van Koenen besteedt er aandacht aan: in zijn laatste drukken lezen we fijftig en sestig, wat meer in het verleden ook feertig en seventig, en nog vroeger (in 1903 al) zelfs uitleg bij alle vier.