ten, officiële instanties, verenigingen en het bedrijfsleven steun en medewerking.
In een gezellig vol auditorium nam een vijfentwintigtal jongens en meisjes deel aan het toernooi. Onder het gehoor bevonden zich enige autoriteiten, onder wie de Nederlandse ambassadeur, mr. H. Th. Schaapveld, die ook prijzen ter beschikking had gesteld.
De deelnemers van de hoogste categorie hadden de opdracht een declamatie te houden en een proeve van welsprekendheid af te leggen over een onderwerp dat ze een uur van tevoren hadden opgekregen van de jury. De prestaties waren speciaal wat de welsprekendheidsopgave betreft uitzonderlijk. Met verve brachten ze hun opinie over het gekozen onderwerp in goed gekozen bewoordingen voor het voetlicht.
De overige laureaten hadden in de meeste gevallen een stuk proza gekozen (o.a. van Multatuli en enkele malen van Carmiggelt), dat ze dan sober of met heel veel additioneel toneelspel en in de meeste gevallen met een goede dictie ten gehore brachten. Er klonken onder meer gedichten van Sybren Polet en Martine Bijl. Ook was er vertaald proza en poëzie, ondanks de voorkeur van de jury voor origineel Nederlands proza. Het behoeft geen verbazing te wekken dat zo weinig werd gekozen uit de ‘grote’ Nederlandse literatuur. De jongelui laten zich vooral leiden door proza of poëzie die hen direct aanspreekt, zoals ook door de jury werd opgemerkt. De vraag drong zich almaar op: ‘Zou dit in Nederland nog kunnen?’ Zou een evenement als het HTt bij de Nederlandse jongeren enige kans van slagen hebben?
Bekend zijn dit soort evenementen in Nederland zeker niet. Een poging in die richting in 1981, waarbij ook het Genootschap betrokken was (zie Onze Taal 1981, blz. 86), werd geen succes. De kandidaten moesten bij wijze van spreken naar een dergelijke voordrachtswedstrijd gesleept worden. Toen gepoogd werd via leraren Nederlands iets dergelijks op landelijke schaal te organiseren, is dat om allerlei redenen op niets uitgelopen, hoewel een grote sponsor bereid was alle kosten voor zijn rekening te nemen. Waarom is zo'n wedstrijd in Vlaanderen wel een succes en bij ons niet? Een kwestie van cultuur? Doet men in Vlaanderen meer en indringender aan het moedertaalonderwijs? Spreekt hier wellicht de taalstrijd direct of indirect een rol? Kent men in Vlaanderen minder gêne om publiekelijk voor te dragen? De antwoorden zijn niet meteen te geven. Toch is het jammer dat wat in Vlaanderen gebeurt in Nederland kennelijk tot de onmogelijkheden behoort. Het blijft te betreuren dat declameren van proza en poëzie door de jeugd in ons land tot de uitgestorven bezigheden is gaan behoren. Het op deze wijze omgaan met de taal, het kiezen en analyseren van het voor te dragen stuk, en het voor jezelf vaststellen hoe het voorgedragen moet worden, zijn bijzondere taaloefeningen waarvan je in je latere leven veel profijt kunt hebben.