De Woordenaar
Tien redenen
J.J. Bakker
Xenomanie - de blinde verering van al wat uit den vreemde komt - is geen typisch Nederlandse ondeugd, maar wel een die in dit land van ‘moedertaalmasochisten’ (een term van P.C. Paardekooper) opvallend wijdverbreid is. De huidige infiltratie van met name Engelse en Amerikaanse woorden in het Nederlands is zo massaal, en roept bij taalverzorgers zoveel emoties op dat men er zelden toe komt de motieven van de spraakmakende gemeente eens rustig te onderzoeken. Die motieven zijn er natuurlijk, want waarom anders putten zoveel mensen zo gretig uit het Angelsaksische vocabulaire? (Ook mensen met een ontwikkeld taalgevoel, zoals u en ik.) Het is toch niet aannemelijk dat ons taalgedrag alleen maar bepaald wordt door domheid en deftigdoenerij? Hieronder vindt u een opsomming van tien redenen voor het gebruik van vreemde woorden in het algemeen en Engelse woorden in het bijzonder.
1. Afwezigheid van een Nederlands equivalent: jazz, timing (bijvoorbeeld van een conferencier), pudding, jet lag, limerick, groupie.
2. Behoefte aan afwisseling. Wanneer een begrip meermalen voorkomt in een betoog, kan het zeer wenselijk zijn een buitenlands synomiem te gebruiken, bijvoorbeeld goal voor ‘doelpunt’. Bij veelgebruikte frasen zien we die behoefte heel duidelijk. Goeiedag wordt afgewisseld met ‘ciao’, ‘bye’ of ‘see you’; goeiemorgen met ‘(good) morning’; begrijp je? met ‘snappezvous?’ (pseudo-Frans), ‘gesnopen?’ (pseudo-Nederlands) of ‘you see?’ (echt Engels).
3. Behoefte aan een eufemisme: toilet voor ‘plee’, sorry voor ‘het spijt me’, occasion voor ‘koopje’. Zeer algemeen is dit gebruik in de modieuze kledingindustrie, waar haast geen draadje textiel meer te vinden is zonder Engelse produktnaam: van singlets tot raincoats, van butterflies tot moonboots. Kennelijk roept het Nederlands te veel associaties op met de uitdragerij, de wasmand en de opruiming bij de HEMA.
4. Behoefte aan kortheid: clown naast ‘potsenmaker’, link naast ‘schakel’ of ‘verbinding’, hit naast ‘succesnummer’, drugs naast ‘verdovende middelen’, copier naast ‘kopieerapparaat’.
5. Behoefte aan syntactische souplesse. Het Engels springt niet alleen economisch met zijn lettergrepen om, maar vormt ook gemakkelijk samenstellingen die niet rechtstreeks in het Nederlands kunnen worden overgezet. Vertaling is wel mogelijk, maar maakt de volzin langer en gecompliceerder.
Probeer maar eens het begrip non-profitinstelling te vertalen; u bent dan gedwongen tot introductie van een bijvoeglijke bepaling (‘instelling zonder winstoogmerk’), een bijvoeglijke bijzin (‘instelling die niet op winst uit is’) of een deelwoordconstructie (‘niet naar winst strevende instelling’).
Zulke problemen zien we bij woorden als split-level, off-shore, eyeopener, teenager, bedside teaching en foolproof.
6. Behoefte aan precisie. Een tube is niet zomaar een buis, maar (in het medisch jargon) een buis die in iemands luchtpijp wordt gebracht voor beademingsdoeleinden. Een loser is niet een willekeurige verliezer, maar een eeuwige verliezer, iemand die altijd aan het kortste eind trekt. En iemand met een grote smile op z'n gezicht toont een bijzondere, namelijk een valse of triomfantelijke glimlach.
7. Behoefte aan betekenisverruiming. Zoals het Latijnse contact meer is dan ‘aanraking’, en het Franse cliché meer dan ‘gietafdruk’, zo is bijvoorbeeld het Engelse buffer meer dan een stootblok of -kussen; er bestaan financiële, chemische, politieke en intermenselijke buffers.
8. Verlevendiging van de taal door gebruikmaking van beeldspraak: mer à boire, baby boom, black box, ladykiller, brainstorm, finishing touch, headhunter, pin-up.
9. Versterking van de betekenis door gebruikmaking van klankeigenschappen. Vooral bij woorden met een emotionele lading kan de klank de expressiviteit sterk verhogen. Denk aan de smalende lange klinkers in bêtise, de geknepen i's in (dit is de) limit, de sissende aanloop en de abrupte stop in shit!, de plofklanken in power, pep, big bang, blunder, impact, kick, creep en crap.
10. Vergroting van de zeggingskracht door gebruikmaking van connotaties. In een bepaalde context kunnen woorden als tempo doeloe, maëstro, grandeur, in the mood, godfather, enz. een onmiskenbare stilistische waarde hebben; de associaties die zo'n leenwoord oproept, maken het soms heel geschikt voor ironisch gebruik, bijvoorbeeld Übermensch en Grundlichkeit.
Ik geloof dat dit stuk voor stuk achtenswaardige motieven kunnen zijn; zelfs de grootste purist zal moeten toegeven dat de vreemde c.q. Engelse woordenschat de uitdrukkingsmogelijkheden van de Nederlander kan vergroten.
Er zijn echter nogal wat sprekers die hun taal met vreemde woorden doorspekken zonder dat daar een stilistische, of enige andere goede reden voor bestaat. Dat is de ware xenomanie: contraproduktief, want schadelijk voor de rijkdom en nuancering van het Nederlands. Door het voortdurende opentrekken van laatjes met vreemde woorden roesten de laden met goede inheemse synoniemen vast. En dat is met recht een reden tot zorg.