Woont u in Stede Broec?
C.A. Zaalberg
Waar eens Bovenkarspel en Grootebroek lagen, wappert nu de gemeentevlag van Stede Broec. Die plaatsnaam is onlangs door de heer Van Naslaan uit de Camera Obscura ontdekt in een middeleeuws handschrift en staat al in de wet.
De praktische vraag rijst: wat voor tuinbouw- en andere produkten komen er uit die nieuwe gemeente? Stede Broecse, Stede-Broecse of Stedebroecse? Gelukkig dat we tegenwoordig een Taalunie hebben, die is geschapen om ons uit zulke moeilijkheden te redden.
De volgende vraag is ook niet zomaar te beantwoorden: hoe heet een inwoner van Stede Broec? Laten we kortheidshalve aannemen dat op de vorige vraag beslist is: Stedebroecse. Dan heet ook een inwoonster zo. Maar haar manlijke wederhelft?
Stedebroecer kan niet, zomin als we een Kelt een Celt kunnen noemen of een trukendoos een trucendoos. Maar Stedebroeker kan evenmin, want het is ondenkbaar dat je zoiets antieks en gedistingeerds als een c zou vervangen door een vulgaire k. In ons koninkrijk staan aardrijkskundige namen buiten de spelregels. Zutphen zal nooit een f krijgen, Gorinchem mag geen inch wijken, al zou het liever Gorkum heten, en Acquoij houdt ten eeuwigen dage zijn cq.
Wat nu?
Het Groene Boekje biedt uitkomst. Het moest het woord chic opnemen, een Frans zelfstandig naamwoord dat ook als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt: elle est chic. Des Bens chic. Onze voorouders hebben het overgenomen, maar konden het adjectief niet onverbogen laten. Zo gaf het WNT al tachtig jaar geleden tot voorbeeld: een chieke hoed. Maar een halve eeuw later gaven de officiële Woordenlijsters een echt mooie buigingsvorm, waarmee Louis Couperus hun al was voorgegaan: chique. Dat is wel geen Frans (behalve als het ‘tabakspruim’ betekent of ‘een soort vlo’) maar het stáát sjieker dan sjiek. Naar dit voorbeeld moeten we de voormalige Grootebroekers (foei!) en Bovenkarspelaars betitelen: Stedebroequers. Ik denk niet dat de Taalunie van dit advies kan afwijken.