Naschrift
J. de Rooij - schrijver van Spelling en Spellingregeling van de Nederlandse Taalunie
‘Als wij ooit een goede spelling willen hebben, zullen wij moeten leren op een nieuwe manier over “spellen” te denken’, schrijft J.L. Rijsdijk. Daar ben ik het in principe van harte mee eens. Maar als we dat doen, zal blijken dat er aan spelling meer vastzit dan in een kort artikel - laat staan in een nog korter naschrift - aan de orde kan komen. De heer Rijsdijk wil de diversiteit van taal en spraak in de spelling tot uitdrukking brengen, bijvoorbeeld door koort naast koorden te schrijven, omdat we het zo zèggen.
Zo nieuw is dat niet: de ‘Vereniging voor Wetensgappelike Spelling’ (VWS) propageert deze ‘opheffing van de regel der gelijkvormigheid’ (want daar gaat het om) al bijna een kwart eeuw. Maar wie consequent volgens de klank wil spellen, moet ook het verschil tussen ei en ij en tussen au en ou opheffen, en de eerste k van zakdoek (die klinkt als de g van het Engelse bag) anders schrijven dan de laatste. Het eerste propageert de VWS niet, het tweede is bij mijn weten nog nooit door wie dan ook gepropageerd.
Dat volgens de klank spellen niet zonder meer als ideaal te beschouwen is, heeft onder andere te maken met de verschillende functies van de spelling. Spelling is om te schrijven en om te lezen. Voor de schrijver is bijvoorbeeld de spelling koort (volgens de uitspraak) doelmatiger en eenvoudiger, maar voor de lezer heeft koord een voordeel; hij ziet dat het ‘hetzelfde woord’ is als koorden. Onderzoek heeft aangetoond dat we bij het lezen inderdaad steun ondervinden van deze ‘gelijkvormigheid’. En we lezen nu eenmaal veel meer dan we schrijven.
Ook al zouden we een in alle opzichten ideale spelling kunnen ontwerpen, dan moeten we nog rekening houden met het feit dat er al een spelling van het Nederlands bestáát. Die spelling zullen we dan moeten wijzigen. Naarmate wijzigingen ingrijpender zijn, zijn de consequenties groter: wie ouder is dan een jaar of zeven, zal een nieuwe spelling moeten leren, de boeken van nu en vroeger worden minder goed leesbaar, heel wat bestaande teksten zullen omgespeld moeten worden, enzovoort.
Vandaar dat we, vóór we overgaan tot ‘daden op het gebied van onze spelling’, wel goed moeten (blijven) denken.