De of het?
Prof. dr. H.B.G. Casimir - Heeze
Het woord debâcle wordt de laatste tijd veel gebruikt en daarbij wordt vrijwel steeds over het debâcle gesproken. Dat stoort me, want ik heb nooit anders dan de debâcle gezegd.
Ik heb er een paar woordenboeken op nagekeken met het volgende resultaat: Koenen 1923 spelt débâcle en noemt het woord vrouwelijk.
Van Dale 1950 spelt débacle (dus zonder circumflex) en noemt het woord eveneens vrouwelijk.
Het Groene Boekje (1954) spelt debâcle en zegt v. (m.) en o. geeft dus nog wel de voorkeur aan v.
Van Dale 1984 volgt het Groene Boekje. Van Dale Frans-Nederlands vertaalt echter: débâcle financière, financieel debâcle, geeft dus de voorkeur aan onzijdig.
Hebben we hier met een langzaam ingeslopen germanisme te doen? In het Duits is het woord van oudsher onzijdig.
Er zijn nog andere gevallen waarin een bastaardwoord in het Duits onzijdig maar bij ons een de-woord is. Het komt me voor dat er bij ons een neiging bestaat ook daar het Duits te gaan volgen. Het is nog altijd de telescoop, maar het microscoop (vooral het elektronenmicroscoop) is niet ongebruikelijk. Men spreekt nog wel over de auto, maar het automobiel ben ik herhaaldelijk tegengekomen, evenals het katheder.
Ik vrees dat aan het debâcle niet meer te ontkomen is. Voor de automobiel en de katheder zou ik nog wel een lans willen breken.