Onze Taal. Jaargang 56
(1987)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdAntwoord:Bij het bepalen van de correcte vorm van het voltooid deelwoord bij samengestelde werkwoorden moet eerst worden nagegaan of het om een scheidbaar of om een onscheidbaar samengesteld werkwoord gaat. Houthakken is bijvoorbeeld scheidbaar (‘hij hakte een stapel hout’), stofzuigen is onscheidbaar (‘hij stofzuigde het hele huis / heeft gestofzuigd’). Bij vervoeging van een onscheidbaar werkwoord worden de samenstellende delen niet gescheiden. Ge- komt voor de samenstelling: geblokfluit, gestofzuigd, geraadpleegd. Bij een scheidbaar werkwoord komt ge- tussen de beide delen: lesgegeven, huisgehouden, houtgehakt. (Blokfluiten is een beetje een bijzonder geval, omdat het geen samenstelling is van de woorden blok en fluiten, maar een afleiding van de samenstelling blokfluit; het is niet fluiten op een blok, maar spelen op een blokfluit).
Hoe kun je nu zien of een samengesteld werkwoord scheidbaar dan wel onscheidbaar is? Dat is niet eenvoudig; de ANS besteedt bijna 30 bladzijden aan deze werkwoorden. Bij de groep die hierboven werd aangeduid - samenstellingen van een zelfstandig naamwoord en een werkwoord - is in het geval van de overgankelijke werkwoorden nog wel een ezelsbruggetje te geven. Aan overgankelijke onscheidbaar samengestelde werkwoorden kan namelijk een lijdend voorwerp toegevoegd worden: - Hij stofzuigde het hele huis - Zij heeft een buste gebeeldhouwd Bij scheidbaar samengestelde werkwoorden neemt het zelfstandig naamwoord uit de samenstelling de plaats van het lijdend voorwerp in: - Hij hakte een stapel hout - Hij gaf Engelse les aan de tweede klas.
In andere gevallen is het verschil niet altijd even duidelijk. Daarom geven we hieronder een lijstje met de scheidbaar samengestelde werkwoorden (uit deze groep) die de ANS noemt (blz. 514): ademhalen, huishouden, houthakken, lesgeven, plaatsgrijpen en schoolblijven. De andere werkwoorden die zij opneemt zijn onscheidbaar, en een groot deel daarvan treedt bovendien alleen in de infinitiefvorm op (buikspreken, koorddansen). |
|