Hoor en wederhoor
Het Afrikaans: mag het ietsje meer Zuid-Afrika zijn?
Hans den Besten - Universiteit van Amsterdam
Prof. Paardekooper is in Zuid-Afrika geweest en heeft in Onze Taal van juni 1986 een stukje over het Afrikaans gepubliceerd dat mij hevig geïrriteerd heeft door het neerlandocentrische karakter. Nederlandse dialecten worden er soms met de haren bijgesleept; vreemdtalige invloed blijft onderbelicht; en het niet-standaard-Afrikaans van vooral gekleurde Zuidafrikanen krijgt allerlei Nederlandse eigenschappen toegedicht. Vandaar mijn verzuchting ‘Mag het ietsje meer Zuid-Afrika zijn?’.
Laat ik beginnen met de volgende stelling: ‘Het Afrikaans is een multiraciale taal met als moedertaalsprekers blanken, kleurlingen en Bantoes. Deze niet-blanke sprekers hebben in het verleden bijgedragen aan de groei van het Afrikaans: zonder hen zou er geen Afrikaans bestaan, maar slechts een overzeese variant of een dialect van het Nederlands.’ De kleurlingen zijn in dezen het belangrijkst. Hun voorouders, Kaapse Hottentotten en vroegere slaven, hebben zich het Nederlands eigen moeten maken en daarbij is het een en ander ‘misgegaan’.
Van de Hottentotten kennen wij bijvoorbeeld uit 1672 de volgende uiting: 't Za lustigh, duijtsman een woordt Calm, ons V Kelum: ‘Hé, rustig! Als jullie Nederlanders één woord zeggen, zullen we je kelen.’ In het pidgin- Nederlands van de slaven en de Hottentotten treffen we al vroeg typisch Afrikaanse woorden aan, zoals ons ‘wij’, die ‘de, het’, doodmaak ‘doden’, etc. De woordvolgorde gaat steeds meer op die van het Nederlands lijken, maar wordt gecombineerd met typisch Afrikaanse verschijnselen zoals ons het ‘we hebben’. We hebben hier te doen met halfgelukte tweede-taalwerving. Dit gebroken Nederlands heeft, verbonden met het dialectische Nederlands van de blanken, het Afrikaans opgeleverd. Via het gebroken Nederlands kunnen dan ook structuren uit het Hottentots en uit het Pasar Maleis en het Creoolse Portugees van de slaven in het Afrikaans gedrongen zijn.