Stam zonder t
Bernard van Dijk - Tilburg
In het Nederlands bestaat de onbepaalde wijs van de meeste werkwoorden uit de stam van het werkwoord plus ‘en’. Er zijn enkele werkwoorden die bestaan uit stam plus ‘n’. Het zijn er maar vier, meen ik: staan, gaan, doen en zien.
De derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (de tweede persoon ook, als het persoonlijk voornaamwoord voor de persoonsvorm staat) wordt gevormd door achter de stam van het werkwoord een ‘t’ te plaatsen. Lopen: hij loopt; schaken: hij schaakt; staan: hij staat; gaan: hij gaat; doen: hij doet; zien: hij ziet.
In mijn Tilburgs dialect - mijn moedertaal, en daarom weet ik zeker dat wat ik hier ga schrijven waar is - vormen we de derde-persoonsvorm enkelvoud ook door achter de stam een ‘t’ te plaatsen; altijd, behalve bij die vier werkwoorden: staan, gaan, doen en zien. Hij stao te zingen; hij gao nor bed; hij doe dè nie; hij zie dè nie. ‘Je’ bestaat niet in het Tilburgs (o jee, ook nog: dè bestao nie!). Daar hebben wij ‘ge’, ‘gè’ of ‘gij’ voor, en de persoonsvorm daarachter heeft wel gewoon een ‘t’, ook bij de vier korte werkwoorden. Ge staot, ge gaot, ge doet, ge ziet. Staat de persoonsvorm vóór ‘ge’, dan plaatst het Tilburgs ook geen ‘t’. Maar hier is weer wel een complicatie, doordat mijn dialect het moeilijk definieerbare aanvoegsel ‘de’ aan de stam vastplakt: staode gij; gaode gij; doede gij; ziede gij; en ook: hòlde gij; maar: lópte gij.
In het Tilburgs en in het klassieke Nederlands zoals G. Reve het hanteert, hoort ook in de verleden tijd bij klankveranderende werkwoorden een ‘t’ achter de tweede-persoonsvorm: gij liept, gij zaagt, en naar analogie: gij stondt, gij zoudt. Dat is een heel ander verhaal. Maar hier is toch misschien wel plaats voor een opmerking over ‘u zoudt’. Tegenwoordig zie je zelfs heel goede schrijvers rustig ‘u zoudt’ schrijven. Dat is dan naar analogie van ‘gij zoudet’ of moderner ‘gij zoudt’. Maar het is wel ongrammaticaal, want bij ‘u’ hoort de werkwoordsvorm van de tweede of derde persoon enkelvoud. Jij zult, hij zal, dus: u zult en u zal. Maar ook: jij zou, hij zou, dus: u zou. Geen u-zoudtschrijver haalt het in zijn hoofd om ‘u liept’ of ‘u gingt’ te schrijven; dat zou wel de consequentie zijn. Mijn vroegere leraar Nederlands placht als hij ‘u zoudt’ zag staan, te zeggen: Niks geen zout. Dit ‘u zoudt’ ben ik me altijd blijven aantrekken.
Wat ik eigenlijk wilde vragen: waarom zeggen sprekers van het Tilburgs ‘hij stao, gao, zie, doe’? Ik wil die vraag voorleggen aan de ongetwijfeld vele taalkundigen die Onze Taal lezen, en ik ben zeer nieuwsgierig naar het antwoord.