Wat is eigentijds?
Toen dit boek werd aangekondigd, schrok ik een beetje van het woord ‘eigentijds’, in de veronderstelling dat hiermee ‘synchronisch’ bedoeld zou zijn. Een synchronisch woordenboek beschrijft alleen de woorden die in een bepaald tijdvak worden gebruikt (bijvoorbeeld de periode 1974-1986), en dat zou voor dit woordenboek, dat ‘vooral ten dienste van het onderwijs’ is samengesteld, een barbaarse amputatie hebben betekend; een ontkoening van Koenen. Na enig speurwerk kon ik vaststellen dat mijn vrees ongegrond was.
Gelukkig staan er nog veel oneigentijdse woorden in: ellestok, fraise, gewulf, lompen (w.w.), moriaan, psyché, rampokken, vervaren. Vergeleken met de voorlaatste editie bleek er betrekkelijk weinig te zijn geschrapt: enkele sterk verouderde woorden (zich berouwen, turken, turven ‘turftrekken’), diverse doorzichtige samenstellingen (kleinzerigheid, lompenmand, lonkster, vlootpredikant) en een aantal etymologieën (achter ‘conclave’ staat niet meer dat het woord afkomstig is van Lat. clavis, sleutel; vermeld is slechts m.e. Lat.). Hoewel ik van sommige woorden moeilijk afscheid kan nemen, kan ik toch wel begrip hebben voor het beleid van de bewerker, die als compensatie een grote hoeveelheid nieuwe lemma's heeft toegelaten: account, ace, beroepscode, dinky toy (jawel!), ellendelaar, foutparkeerder, frisbeeën, hyperventilatie, kleinverbruiker, longspecialiste, prudent, reprorecht, stenose, turnover, vlooienband, yellen, yuppie. Deze greep laat wel zien dat het adjectief ‘eigentijds’ in elk geval niet onjuist is, al blijf ik het een reclame-achtige en overbodige term vinden (want wie zou ooit veronderstellen dat een langdurig bewerkte nieuwe druk van een gerenommeerd woordenboek niet eigentijds zou zijn?).
Net als alle andere besprekers ben ik zo origineel geweest de Grote Koenen met de Hedendaagse Van Dale te vergelijken. Laatstgenoemde bevat iets minder woorden (90.000) maar veel meer tekens (10,4 miljoen); dat verschil wordt verklaard door de royalere typografie van Van Dale (alle trefwoorden volledig uitgeschreven, minder afkortingen in de tekst, veel symbolen en cijfers). Bij een woord-voorwoordvergelijking van een aantal kolommen in beide boeken trof het me dat de verschillen minder groot zijn dan ik had verwacht, met name op het gebied van de woordverklaring. Koenen geeft veel mooie, encyclopedische toelichtingen (meestal vervat in voorbeeldzinnen) maar in heel wat andere gevallen is Van Dale het meest duidelijk.
Al met al zijn de ‘Hedendaagse’ en de ‘Eigentijdse’ goed aan elkaar gewaagd; op grond van objectieve kwaliteitsverschillen kan men nauwelijks een keus maken. Veeleer moet die worden bepaald door specifieke lexicografische behoeften en persoonlijke smaak.