Onze Taal. Jaargang 55
(1986)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdNog eens troonredeJo Daan - BarchemOp blz. 118 van het septembernummer bespreken twee auteurs het taalgebruik in de troonrede 1985. De auteurs hebben in hun kritiek op de stijl en het woordgebruik van de troonrede 1985 naar mijn mening gelijk, en ze staan daarin sterk, doordat de door hen voorgestelde formuleringen verbeteringen zijn. Behalve op één punt. Dat is een voorbeeld van het verschijnsel dat velen denken dat het Nederlands dat zij kennen en gebruiken, het enige goede Nederlands is. Onder punt 5 wordt uit de troonrede geciteerd: Al is er nog veel aan kostenbeheersing te doen. Volgens de auteurs betekent ‘Het is te doen’ alleen ‘het is doenlijk’ en niet ‘het moet gedaan worden’, wat de regering bedoeld zou hebben. Ik dacht meteen aan uitingen als ‘Ik moet naar huis, want ik heb nog zoveel te doen’, waarin ‘zoveel te doen hebben’ niet betekent dat er zoveel gedaan kan worden maar dat het gedaan moet worden. Van Dale (11e druk blz. 614) geeft maar één voorbeeld dat hier kan dienen, namelijk ik heb veel te doen met de betekenis ‘veel bezigheden’. Dat kan wel bedoeld zijn als ‘ik heb veel dingen die gedaan kunnen worden’, maar het is vaker bedoeld als ‘ik heb veel dingen die gedaan moeten worden’. Het WNT (deel 3 kolom 2714) geeft iets te doen hebben in de betekenis ‘het tot taak hebben’. Deze betekenis komt dicht bij de formulering die in de troonrede is gebruikt.
Niet alleen als ‘native speaker’, maar ook als linguïst weet ik wel iets van Nederlands; als dialectoloog en sociolinguïst weet ik bovendien dat in elke taal, ook in de standaardtaal, varianten, zelfs idiolecten, voorkomen zonder dat de communicatie erdoor verstoord wordt. Het is dan echter wel nodig even na te denken of niet beiden gelijk kunnen hebben. Welke betekenis van ‘te doen’ hier geldt, is ongetwijfeld uit de context op te maken, zoals ook de auteurs gedaan hebben. | |
Ten onrechte ‘onterecht’?Ir. J.A. Klaassen - WaalreOp blz. 90 van het juli/augustusnummer zie ik in de kop een vorm van onterecht, die ik ter discussie wil stellen. De ontwikkelingen rondom de woorden terecht en onterecht zijn duidelijk. Het begint allemaal met de voorzetselbepaling terecht en het tegengestelde ten onrechte; het voorzetsel is te en het zelfstandig naamwoord recht resp. onrecht. Hieruit ontwikkelde zich het gebruik als bijwoord. Nu kunnen bijwoorden als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt worden: ‘Zijn opmerking was ter zake.’ ‘Die beloning was extra.’ Zo ook: ‘Zijn opmerking was terecht.’ Daarmee leek terecht een predikatief gebruikt bijvoeglijk naamwoord te zijn.
De volgende stap was die van predikatief naar attributief gebruik: de terechte opmerking. Het tegengestelde daarvan werd nieuw gevormd: de onterechte opmerking. Kortom, een type taalontwikkeling waarvan ongetwijfeld meer voorbeelden te geven zijn; een oude vorm die niet meer begrepen wordt, wordt vervormd in het gangbare spraakgebruik.
Wanneer men op deze wijze een objectieve beschrijving geeft van deze ontwikkeling, dan lijkt de conclusie te zijn: niets aan de hand. Toch herinner ik mij dat de uitdrukking ‘een onterechte opmerking’, toen ik haar in mijn studententijd voor de eerste maal hoorde, mij trof als onfraai en onzorgvuldig - misschien zelfs wel als opzettelijk ‘stoer’. Het hoorde bij een bepaalde stijl. In zijn studententijd wordt men voor het leven gevormd. Nog steeds treft het bijvoeglijk naamwoord onterecht mij onaangenaam. Dat Van Dale, die ook met zijn tijd meegaat, dit bijvoeglijk naamwoord registreert, doet daar niets aan af.
Ik was dan ook teleurgesteld toen ik in het juli/augustusnummer van Onze Taal de kop zag van het hoofdartikel: ‘Absoluut gezag van woordenboeken onterecht’. Het, overigens aardige, artikel was geschreven door een leerling -journalist. ‘Ook Onze Taal al!’ dacht ik. | |
[pagina 145]
| |
Rijnlandse matenH.J. Schoemaker - DelftIn het juni-nummer beschreef Rob Rentenaar op blz. 82 de verscheidenheid in het gebruik van landmaten zoals ‘gemet’ en ‘morgen’. In de nu volgende reactie geef ik daarop graag een aanvulling, en wel met betrekking tot de Rijnlandse maten. Deze zijn namelijk ook in Zuid-Afrika en in de voormalige koloniën ingevoerd, en leiden daar een taai onofficieel bestaan. Niet alleen in plaats- en streeknamen maar ook in verhalen en reisverslagen komen de oude landmaten voor met misleidende onnauwkeurigheden, zodat enige aanwijzing op zijn plaats is over de ordes van grootte van afmetingen en afstanden waar de vertellers het over hebben.
Na de invoering van het metrieke stelsel in het begin van de 19e eeuw was men nog niet verplicht alleen maar maten uit dat stelsel te gebruiken, zoals nu het geval is. Wel heeft men er enige orde in gebracht door deze maten in metrieke eenheden vast te leggen.
De Rijnlandse maten kunnen het overzichtelijkst worden gegeven uitgaande van de Rijnlandse roede, hier tot Rr afgekort. De maten zijn er voor afstanden (de paal van 400 Rr op Java), voor waterdieptes (de Amsterdamse vadem van een halve Rr) en voor oppervlaktes (de morgen van 600 vierkante Rr, het gemet exact de helft ervan, en op Java de bouw, ook verbasterd tot baboe, van 500 vierkante Rr). Gaat men uit van de paal van 1506,9432 meter, dan heeft men met voldoende nauwkeurigheid de Rr van 12 Rijnlandse voeten zoals die in de 19e eeuw is vastgelegd.
Het taaie bestaan van de Rijnlandse maten blijkt uit een Zuidafrikaanse publikatie van een twintigtal jaren geleden, waarin de maat ‘morgen-foot per square mile’ (voor regenval of waterbehoefte per etmaal, praktisch een millimeter) voorkomt, een merkwaardige vermenging van Rijnlandse en Engelse maten. Ook in Nederlandse rapporten van een halve eeuw geleden komen nog dergelijke vermengingen voor. De door de schrijver vastgestelde semantische vaagheden kunnen vele oorzaken hebben, die buiten de belangstelling van taalkundigen vallen maar toch wezenlijk zijn voor de gevolgtrekkingen. Het zijn niet alleen de van streek tot streek verschillende eenheden in de maten, maar ook het doel waarvoor men de oppervlaktes opgeeft. Waren dat alleen maar de produktieve oppervlaktes van weideen bouwland of waren er ook erven, watergangen en wegen in begrepen? Dat kan voor polders verschillen geven in ordes van grootte die de schrijver al heeft vastgesteld. | |
Lange ij of korte eiB.P. Visser - arts, NoordenMarlies Philippa vertelt op blz. 68 en 84 van de lopende jaargang over de historische herkomst van ij en ei, die nu in klank gelijk zijn geworden. Geen woord over de logische consequentie, dat het dus hoog tijd wordt om één van beide keuzemogelijkheden uit de spelling te laten verdwijnen. Ook deze bron van spelfouten heeft natuurlijk niets te maken met de oorzaak van woordblindheid. Maar iedere keuzemogelijkheid werkt wel discriminerend ten opzichte van de vele intelligente woordblinden die, als ze ‘weifelen’ moeten schrijven, blijven twijfelen tussen een lange of een korte. En waarom is het allerlei makelij? De ei kan veel beter gemist worden dan de ij, want bij het schrijven wordt de ei vaak verwisseld met ie; meisje wordt dan miesje. De ei bevordert ook leesproblemen. Immers een woord als bijtijds kan gemakkelijk aan zijn woordbeeldsilhouet herkend worden, maar een woord als meieren moet door iedereen spellend gelezen worden.
Jonge woordblinden ondervinden met woorden als moerbeien en bloeien hetzelfde probleem als de elektronische voorleesapparaten voor blinden. Ze gaan overwegen of de ei of de ie moet worden verklankt. Zelfs de ei in geïnformeerd en beïnvloeden kan nog problemen geven, waardoor het lezen stagneert. Ook voor de spelling geldt nog steeds, dat eenvoud het kenmerk is van het ware. | |
PsychoseR.Th. Keukens - ZutphenMinister De Koning moet ophouden met het waarschuwen voor een loongolf. ‘Dat roept een psychose op en daar koopt niemand wat voor’, aldus de economisch specialist van de VVD-fractie, nu minister De Korte. (Volkskrant 20-11-1985, p. 3.) In een tijd waarin het narcisme geïnstitutionaliseerd lijkt te zijn, is het niet vreemd dat zielkundigen een steeds grotere greep krijgen op het bestaan. Het is evenmin opmerkelijk dat, in het kielzog daarvan, allerlei psychiatrische en psychologische begrippen opdoemen in het dagelijks taalgebruik.
Wèl opmerkelijk is, dat het psychologisch jargon in handen van de leek nu echt zonder inhoud schijnt te zijn. Ik heb het vermoeden dat, ondanks het gemak waarmee woorden als hysterie, psychose, paranoïde of neurotisch worden gebezigd, velen geen idee hebben naar welke inhoud die begrippen verwijzen. Of De Korte meent werkelijk dat loongolven (wat zijn dat trouwens?) zeer ernstige verschijnselen als een psychose weten op te roepen, of de economisch specialist citeert hier uit zelfgemaakte, delirante gorgelrijmen. |
|