Er is een misverstand
Ina Schermer - Universiteit van Amsterdam
Juist als men van oordeel is dat omgevende woorden de grammaticale waarde van een woord bepalen, is er geen enkele reden er (plaats)onderwerp te noemen. De omgevingen van er en van (pronominale) onderwerpen zijn immers totaal verschillend. Vergelijk:
Ze heeft me gezien.
Er heeft me gezien. (uitgesloten)
Toen at ze kaas.
Toen at er kaas. (uitgesloten)
Er staat een koe in de tuin.
Ze/'t staat een koe in de tuin. (uitgesloten) enz.
De verschillen zijn zo groot, dat het (niet: er!) onbegrijpelijk is dat men er op grond van zijn omgevingen een soort onderwerp zou willen noemen. Dat er als onbeklemtoonbaar woord op de eerste zinsplaats kan staan, is daarvoor geen argument. Dat onbeklemtoonbare woorden nooit op de eerste zinsplaats staan, behalve als het onderwerpsvormen zijn, heeft alleen betrekking op woorden die onderwerp kùnnen zijn, in casu op de onbeklemtoonbare persoonlijke voornaamwoorden (uitgezonderd de vorm ie), zoals ook in de Beknopte ABN-syntaksis van Paardekooper te vinden is. Deze zegt wel dat er ‘vrij zeker’ een persoonlijk voornaamwoord is, maar op wat voor gronden is het dat? Blijkens bovenstaande zinnen niet vanwege de omgevende woorden; dat Er wordt ontkend dat Jan weggaat en Het wordt ontkend dat Jan weggaat beide mogelijk zijn, moet toegeschreven worden aan een overlap van de omgevingen van bijwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.
Bovendien kan het er dat de heer Paardekooper wèl bijwoordelijke bepaling noemt, heel goed op de eerste zinsplaats staan, bijvoorbeeld in de zin:
Er woont een oom van me. (Als antwoord op de vraag: Waarom ga je uitgerekend naar Parijs?). Dat we zonder de vraag niet weten waarop er betrekking heeft, is niet van belang; dat geldt ook voor het onderwerp het/'t in: Het/'t is een misverstand.
Anderzijds zijn er juist veel omgevingen die er deelt met bijwoordelijke bepalingen als daar, ginds, stroomopwaarts en in die hoek. Deze overeenkomst dringt zich zozeer op, dat de heer Paardekooper zich in zijn Beknopte ABN-syntaksis zelfs heeft afgevraagd of daar en in die hoek niet óók plaatsonderwerp genoemd zouden moeten worden (Paardekooper 1977, p. 54-55). Dat ging hem echter te ver, hetgeen ik me wel voor kan stellen. Maar waarom die overeenkomst in omgeving niet gehonorerd door er bijwoordelijke bepaling te noemen?
Daar is niets tegen, en ook het ontstaan van er uit daar pleit ervoor.
Weliswaar deelt er niet àlle omgevingen met daar, enz.; dat is de reden waarom aan er speciale aandacht wordt besteed. Globaal gezegd komen